“Maar het was toch geen lening met een termijn?” – Hoe ik mijn spaargeld aan mijn schoonzoon verloor
‘Maar mam, je zei toch dat het geen probleem was? Dat we het terug zouden geven als het kon?’ De stem van mijn dochter Marieke trilt door de telefoon. Ik hoor haar kinderen op de achtergrond ruziën om een tablet. Mijn hart bonkt in mijn keel. ‘Marieke, ik heb dat geld nu echt nodig. Je weet dat het mijn spaargeld was, voor als er iets zou gebeuren. Jullie zouden het teruggeven als het kon, maar het is nu al drie jaar geleden…’
Ze zucht diep. ‘Mam, we hebben het gewoon niet. Bart is zijn baan kwijtgeraakt en de energierekening is verdubbeld. We doen ons best.’
Ik staar naar de vergeelde foto van mijn overleden man Henk op de kast. Hij zou me nu vast streng aankijken. ‘Je moet voor jezelf zorgen, Anna,’ zou hij zeggen. Maar toen Bart, mijn schoonzoon, drie jaar geleden op een gure novemberavond aanbelde – zijn ogen rood van het huilen, zijn handen trillend – kon ik niet anders dan hem binnenlaten.
‘Anna, ik weet dat dit veel gevraagd is,’ begon hij die avond, ‘maar we zitten echt in de problemen. De hypotheek… als we nu niet iets doen, raken we het huis kwijt.’
Ik voelde me verscheurd. Mijn dochter en haar gezin op straat? Dat kon ik niet laten gebeuren. Dus haalde ik mijn oude spaarboekje uit de la, het boekje waar Henk en ik jarenlang elke maand iets op hadden gezet. ‘Hoeveel heb je nodig?’ vroeg ik zacht.
‘Twintigduizend euro,’ fluisterde Bart. Het bedrag sloeg in als een bom. Maar ik knikte. ‘Goed. Maar dit is alles wat ik heb. Jullie geven het terug als het kan.’
‘Natuurlijk, Anna! Zodra we weer wat lucht hebben.’ Hij pakte mijn hand en kneep erin. Ik voelde zijn wanhoop, maar ook mijn eigen angst.
De maanden gingen voorbij. Eerst kwam er af en toe een klein bedrag terug – vijftig euro hier, honderd euro daar. Maar toen Bart zijn baan verloor en Marieke minder uren kreeg op school, droogde de stroom op.
Ik probeerde begrip te tonen. Ik paste vaker op de kleinkinderen zodat Marieke extra kon werken. Maar ondertussen werd mijn eigen situatie steeds nijpender. De wasmachine begaf het, de cv-ketel begon te lekken. Mijn pensioen was klein; zonder spaargeld voelde ik me kwetsbaar.
Op een dag zat ik met mijn zus Els aan de keukentafel. Ze roerde in haar thee en keek me doordringend aan. ‘Anna, je moet voor jezelf opkomen. Je hebt altijd alles voor die kinderen gedaan, maar nu is het jouw beurt.’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Wat moet ik dan? Ze hebben het al zo moeilijk.’
Els schudde haar hoofd. ‘Het is jouw geld. Je hebt er recht op.’
Die avond belde ik Marieke weer. Het gesprek liep uit op ruzie.
‘Mam, je doet alsof wij je bestelen!’ riep ze gekwetst.
‘Dat zeg ik niet! Maar ik heb dat geld nodig!’
‘Wij ook! Of denk je dat we het leuk vinden om zo te leven?’
Na dat gesprek voelde ik me ellendig en alleen. Ik sliep slecht, piekerde over rekeningen en voelde me schuldig tegenover iedereen – tegenover Henk, tegenover mezelf, tegenover Marieke en Bart.
Op een dag stond Bart onverwacht voor de deur. Zijn gezicht was grauw, zijn ogen dof.
‘Anna…’ begon hij aarzelend. ‘Het spijt me echt. Ik weet dat we je in de steek laten.’
Ik slikte. ‘Waarom beloven jullie dan dingen die jullie niet kunnen waarmaken?’
Hij keek naar zijn schoenen. ‘We dachten echt dat het tijdelijk was. Maar alles wordt duurder… En Marieke… ze schaamt zich kapot.’
‘Ik ook,’ fluisterde ik. ‘Ik schaam me dat ik jullie niet kan helpen zonder mezelf tekort te doen.’
We zaten zwijgend aan tafel. De klok tikte luid in de stilte.
De weken daarna probeerde ik hulp te zoeken bij de gemeente – misschien kon ik bijzondere bijstand krijgen voor de kapotte wasmachine? Maar omdat ik officieel spaargeld had gehad (ook al was het weg), kwam ik nergens voor in aanmerking.
Mijn buurvrouw Joke merkte dat ik stiller werd.
‘Gaat het wel goed met je, Anna?’ vroeg ze op een ochtend terwijl we samen naar de markt liepen.
Ik haalde diep adem en vertelde haar alles.
Joke knikte begrijpend. ‘Familie en geld… dat gaat zelden goed samen.’
Op een dag kreeg ik een brief van de bank: als ik niet binnen twee weken mijn rekening aanvulde, zou mijn automatische incasso voor de huur worden geweigerd.
In paniek belde ik Marieke opnieuw.
‘Mam, we hebben echt niks! Misschien kun je bij Els aankloppen?’
Ik voelde me verraden en alleen gelaten door mijn eigen dochter.
De dagen werden donkerder; ik voelde me steeds meer opgesloten in mijn eigen huis vol herinneringen aan betere tijden.
Op een middag stond Els weer voor de deur met een bos bloemen.
‘Kom bij mij wonen,’ stelde ze voor. ‘Dan kun je je huis verhuren en heb je weer wat lucht.’
Maar het idee om alles achter te laten wat Henk en ik samen hadden opgebouwd deed pijn.
Uiteindelijk besloot ik om hulp te zoeken bij Humanitas; een vrijwilliger kwam langs om samen naar mijn financiën te kijken.
‘U bent niet de enige,’ zei ze zachtjes terwijl ze door mijn papieren bladerde. ‘Dit gebeurt vaker dan u denkt.’
Toch bleef het knagen: had ik anders moeten handelen? Had ik harder moeten zijn tegen Marieke en Bart? Of is familie juist bedoeld om elkaar te helpen, ook als dat ten koste van jezelf gaat?
Soms staar ik ’s avonds uit het raam naar de lege straat en vraag ik me af: wat is belangrijker – trouw blijven aan jezelf of aan je familie? En wie helpt jou als jij altijd degene bent die helpt?