“Mam ik nog een plek in hun huis, of ben ik slechts een gast?”
‘Mam, je hoeft je echt geen zorgen te maken. Je krijgt je eigen kamer, en we zijn altijd thuis. Het wordt gezellig, echt waar.’ De stem van mijn zoon, Daan, klinkt nog na in mijn hoofd. Ik knik, terwijl ik mijn koffers dichtdoe in het kleine appartement in Amstelveen dat ik dertig jaar mijn thuis heb genoemd. Mijn handen trillen. Is dit de juiste keuze? Mijn man is al jaren geleden overleden, de avonden zijn stil en koud. Maar nu… nu voelt het alsof ik alles achterlaat wat ik ooit was.
‘Zullen we gaan, mam?’ Daan staat in de deuropening, zijn vrouw Marieke naast hem. Ze glimlacht vriendelijk, maar haar ogen glijden onrustig over de dozen. ‘We moeten wel op tijd thuis zijn voor de boodschappen.’
De rit naar hun huis in Haarlem is stil. Daan praat over zijn werk bij de gemeente, Marieke over de kinderen die straks thuiskomen van school. Ik luister, maar voel me een buitenstaander in hun wereld van drukte en plannen.
Het huis is ruim, modern ingericht met veel wit en grijs. Mijn kamer is netjes, met een bed en een kast. ‘Hier kun je je terugtrekken als je wilt,’ zegt Marieke. ‘En als je zin hebt om samen te eten, schuif je gewoon aan.’
De eerste weken probeer ik mijn plek te vinden. Ik help met koken, doe boodschappen, breng de kleinkinderen naar voetbal en ballet. Maar steeds vaker merk ik dat mijn aanwezigheid niet altijd gewenst is.
‘Mam, kun je misschien iets zachter praten als je belt? De muren zijn dun,’ zegt Marieke op een ochtend terwijl ze haar laptop openklapt aan de eettafel.
‘Natuurlijk, sorry,’ fluister ik.
Op een middag kom ik thuis met verse bloemen. Ik wil ze op tafel zetten, maar Marieke houdt me tegen. ‘Die kleuren vloeken een beetje met het interieur. Zet ze maar op je kamer, goed?’
Ik glimlach flauwtjes en loop terug naar mijn kamer. De bloemen lijken ineens minder vrolijk.
De kinderen komen binnenrennen. ‘Oma! Mag ik bij jou slapen vannacht?’ vraagt Lotte met grote ogen.
‘Dat kan niet, lieverd,’ roept Marieke vanuit de keuken. ‘Oma heeft haar rust nodig.’
Ik wil protesteren, maar slik mijn woorden in.
’s Avonds zit ik op de rand van mijn bed en luister naar het gelach beneden. Mijn kamer voelt als een eilandje in hun zee van leven. Soms hoor ik gefluister achter gesloten deuren.
‘Ze bemoeit zich overal mee.’
‘Ze bedoelt het goed.’
‘Maar het is ons huis.’
Op een dag besluit ik koffie te drinken in de woonkamer terwijl iedereen weg is. Ik nestel me in de grote grijze fauteuil bij het raam en kijk naar buiten. De zon schijnt op de straat waar kinderen spelen.
Plotseling gaat de deur open. Marieke komt binnen en kijkt verbaasd.
‘Oh… zit je hier?’
‘Ja, even genieten van het zonnetje,’ zeg ik voorzichtig.
Ze knikt kort en loopt naar de keuken. Even later hoor ik haar bellen. Haar stem klinkt geërgerd: ‘Ze zit weer in de woonkamer… Ja, ik weet dat het haar huis ook is, maar…’
Mijn hart slaat over. Ik sta op en loop terug naar mijn kamer.
’s Avonds schuif ik stilletjes aan bij het eten. Daan probeert luchtig te doen: ‘Mam, alles goed?’
Ik knik en glimlach flauwtjes.
Na het eten ruim ik de tafel af. Marieke pakt de borden uit mijn handen. ‘Laat maar, mam. Ga jij maar even zitten.’
Ik voel me overbodig.
De dagen worden weken. Mijn kamer wordt mijn wereld. Soms hoor ik vrienden bellen of zie ik foto’s van hun reizen op Facebook. Ze vragen hoe het gaat, of ik gelukkig ben met mijn nieuwe leven bij Daan en Marieke.
Wat moet ik zeggen? Dat ik me verloren voel? Dat ik niet weet waar ik thuishoor?
Op een regenachtige avond zit ik alleen aan mijn bureautje en schrijf een brief aan mijn zus in Groningen:
‘Lieve Els,
Het huis is mooi, de kinderen zijn lief, maar soms voelt het alsof ik hier niet besta. Alsof ik een schaduw ben die niet mag bewegen zonder toestemming…’
Ik stop met schrijven als er op de deur wordt geklopt.
‘Mam?’ Daan steekt zijn hoofd om de deur.
‘Heb je zin om straks samen naar “Heel Holland Bakt” te kijken?’
Ik glimlach dankbaar. ‘Graag.’
We zitten samen op de bank, maar Marieke blijft in de keuken bezig met haar telefoon.
Na afloop zegt Daan zacht: ‘Mam, is alles oké? Je bent zo stil de laatste tijd.’
Ik twijfel even, maar dan fluister ik: ‘Ik weet niet of dit werkt, Daan. Ik voel me soms… te veel.’
Hij kijkt weg. ‘Het is ook wennen voor ons allemaal.’
Die nacht lig ik wakker en denk aan mijn oude appartement, aan de avonden met een boek en een kop thee bij het raam. Was het daar beter? Of ben ik gewoon oud geworden voor deze wereld?
De volgende ochtend hoor ik Marieke praten aan de telefoon: ‘Misschien moet ze toch naar een seniorenwoning kijken…’
Mijn hart breekt een beetje verder.
Ik weet niet wat de toekomst brengt. Misschien moet ik opnieuw beginnen – weer alleen, weer zoeken naar een plek waar ik mag zijn wie ik ben.
Hebben we ooit echt een plek die van ons is? Of zijn we allemaal slechts gasten in elkaars leven?