“Mam, mag ik even bij je komen wonen?” – Een moeder en dochter zoeken samen houvast in de storm van het leven
‘Mam, mag ik even bij je komen wonen?’
De woorden galmen nog na in mijn hoofd terwijl ik naar de klok kijk. Het is half elf ’s avonds. Buiten tikt de regen zachtjes tegen het raam, maar binnen is het allesbehalve rustig. Mijn hart bonkt in mijn borstkas. Paulien belt nooit zo laat. Sinds haar huwelijk met Mark is ze vooral druk met haar eigen leven, haar werk als fysiotherapeut, haar vriendinnen in Utrecht. Maar nu klinkt haar stem klein, gebroken bijna.
‘Natuurlijk, lieverd,’ hoor ik mezelf zeggen, al weet ik niet of ik daar klaar voor ben. ‘Kom maar gewoon. Ik zet de waterkoker aan.’
Een uur later staat ze in de deuropening, haar jas doorweekt, haar ogen rood van het huilen. Ze laat haar koffer vallen en zonder iets te zeggen valt ze in mijn armen. Ik voel haar schouders schokken van het snikken. Mijn dochter, die altijd zo sterk leek, zo onafhankelijk. Nu lijkt ze weer even dat meisje van zestien dat na een ruzie met haar vader bij mij in bed kroop.
‘Wat is er gebeurd?’ vraag ik zachtjes terwijl ik haar thee inschenk.
Ze staart naar het stoom boven haar mok. ‘Mark… hij…’ Haar stem breekt. ‘We hebben zo’n erge ruzie gehad. Over alles. Over kinderen, over geld, over zijn moeder die zich overal mee bemoeit. Ik kon het niet meer aan.’
Ik knik, probeer niet te oordelen. Maar diep vanbinnen voel ik een mengeling van medelijden en frustratie. Heb ik haar niet altijd gewaarschuwd dat Mark te veel op zijn moeder lijkt? Dat hij nooit echt voor zichzelf opkomt? Maar nu is niet het moment om dat te zeggen.
De eerste nacht slaapt Paulien nauwelijks. Ik hoor haar woelen op de logeerkamer, hoor af en toe een zacht gesnik door de muur heen. Zelf lig ik ook wakker. Mijn gedachten dwalen af naar vroeger, naar de tijd dat Paulien nog klein was en haar vader en ik nog samen waren. Hoe vaak heb ik me toen alleen gevoeld? Hoe vaak heb ik gewild dat iemand mij opving?
De volgende ochtend zit Paulien al aan de keukentafel als ik beneden kom. Ze staart naar haar telefoon, maar neemt niet op als Mark belt.
‘Wil je erover praten?’ vraag ik voorzichtig.
Ze schudt haar hoofd. ‘Niet nu.’
We zwijgen terwijl we onze boterhammen eten. De stilte is ongemakkelijk, vol dingen die we niet zeggen.
De dagen daarna probeert Paulien zich groot te houden. Ze solliciteert naar tijdelijke banen in de buurt, helpt met boodschappen doen en kookt soms zelfs voor ons allebei. Maar elke keer als haar telefoon trilt, zie ik haar schrikken.
Op een avond barst ze ineens uit.
‘Waarom moest jij en papa eigenlijk uit elkaar?’ vraagt ze fel tijdens het eten.
Ik schrik van haar toon. ‘Dat weet je toch?’
‘Nee,’ zegt ze snuivend. ‘Jullie hebben het me nooit echt uitgelegd. Jullie deden gewoon alsof het normaal was dat papa ineens weg was.’
Ik voel mijn wangen gloeien van schaamte en woede tegelijk. ‘Het was niet normaal, Paulien. Maar soms… soms werkt het gewoon niet meer.’
Ze kijkt me aan met die blik die ze van mij heeft geërfd – koppig, zoekend naar antwoorden.
‘En nu zit ik hier,’ zegt ze zachtjes. ‘Net als jij toen.’
Ik slik. ‘Het is niet hetzelfde.’
‘Jawel,’ fluistert ze. ‘Ik voel me net zo mislukt als jij je toen voelde.’
Die woorden snijden dieper dan ik wil toegeven. Ik wil haar troosten, zeggen dat het niet waar is, dat ze niet mislukt is – maar ergens weet ik dat ze gelijk heeft. We dragen allebei dezelfde littekens mee.
De weken verstrijken. Paulien blijft langer dan gepland. Soms lijkt het alsof we dichter naar elkaar toe groeien: we lachen om oude foto’s, kijken samen naar Wie is de Mol?, delen verhalen over vroeger. Maar net zo vaak botsen we keihard.
Op een zondagmiddag komt mijn zus Marijke langs voor koffie.
‘Je moet haar loslaten,’ fluistert ze als Paulien even naar boven is.
‘Dat probeer ik,’ zucht ik. ‘Maar wat als ze weer teruggaat naar Mark? Wat als alles voor niets is geweest?’
Marijke legt haar hand op mijn arm. ‘Ze moet haar eigen fouten maken.’
’s Avonds zit Paulien op het balkon te roken – iets wat ze vroeger nooit deed.
‘Mam?’ zegt ze ineens.
‘Ja?’
‘Ben je ooit bang geweest dat je nooit meer gelukkig zou worden?’
Ik kijk naar de rook die omhoog kringelt in de koele lucht.
‘Elke dag,’ geef ik eerlijk toe.
Ze knikt langzaam. ‘Ik ook.’
De volgende ochtend vind ik een briefje op de keukentafel:
Mam,
Ik ga vandaag met Mark praten. Ik weet niet wat eruit komt, maar ik moet het proberen.
Dankjewel dat je er was – zelfs als ik moeilijk deed.
Paulien
Ik staar naar het briefje terwijl de zon langzaam opkomt boven de daken van Amersfoort. Mijn hart bonkt opnieuw in mijn borstkas – dit keer van angst én hoop tegelijk.
’s Avonds krijg ik een appje: “Het was zwaar, maar we gaan in relatietherapie proberen of het nog kan.”
Ik glimlach door mijn tranen heen. Misschien is dit geen einde, maar een nieuw begin – voor ons allebei.
Soms vraag ik me af: kunnen we ooit echt ontsnappen aan de patronen van onze ouders? Of zijn we gedoemd om steeds opnieuw dezelfde fouten te maken? Wat denken jullie?