“Mam zei dat mijn echte vader terug is”: Maar mijn stiefvader is mijn echte papa
‘Je vader komt terug, Merel.’
Die woorden galmen nog steeds na in mijn hoofd, als een echo die weigert te verdwijnen. Ik sta in de keuken, mijn handen trillend boven het aanrecht, terwijl mam haar blik afwendt en doet alsof ze de vaatwasser uitruimt. Het is alsof ze zich schaamt voor wat ze zegt, of misschien voor wat ze voelt. Ik weet het niet. Alles wat ik weet, is dat mijn wereld plotseling op zijn kop staat.
‘Wat bedoel je?’ Mijn stem klinkt schor, bijna fluisterend. ‘Je bedoelt… papa?’
Ze knikt, haar ogen glanzen vochtig. ‘Ja, je echte vader. Hij heeft gebeld. Hij wil je zien.’
Mijn adem stokt. Mijn echte vader. De man die ik me alleen herinner als een vage schim in de deuropening, ruikend naar zee en rook, met handen die altijd koud aanvoelden als hij me optilde. De man die vertrok toen ik vijf was, zogenaamd om zijn dromen te volgen. Mam zei altijd dat hij een vrije ziel was, een zeeman die niet kon aarden. Maar ik wist wel beter. Hij was gewoon weg. En in zijn plaats kwam Erik.
Erik, met zijn warme lach en zijn grote handen die altijd klaarstonden om iets te repareren – of het nu de lekkende kraan was of mijn gebroken hart na een ruzie met vriendinnen. Erik, die me leerde fietsen in het Vondelpark en me opving toen ik viel. Erik, die nooit zei dat hij mijn vader was, maar het altijd voelde alsof hij dat wél was.
‘Waarom nu?’ vraag ik. ‘Na al die jaren?’
Mam haalt haar schouders op. ‘Mensen veranderen. Misschien heeft hij spijt.’
Ik draai me om en loop naar mijn kamer, sla de deur dicht en laat mezelf op bed vallen. Mijn hoofd bonkt van de gedachten. Wat wil hij van me? En wat wil ík eigenlijk?
De dagen erna hangt er een spanning in huis die je bijna kunt aanraken. Erik doet alsof er niets aan de hand is, maar ik zie hoe hij soms naar me kijkt, alsof hij iets wil zeggen maar niet durft. Tijdens het avondeten schuift hij ongemakkelijk heen en weer op zijn stoel.
‘Merel,’ begint hij voorzichtig, ‘je moeder vertelde dat… eh… je vader terug is.’
Ik knik zwijgend.
‘Weet je,’ zegt hij zacht, ‘je hoeft niks te doen wat je niet wilt. Jij bepaalt.’
Zijn stem breekt een beetje en ik voel tranen prikken achter mijn ogen. ‘Jij bent mijn vader,’ fluister ik.
Hij glimlacht flauwtjes, maar zijn ogen worden vochtig. ‘Dat betekent veel voor me.’
Die nacht lig ik wakker en luister naar het zachte gezoem van de stad buiten mijn raam. Amsterdam slaapt nooit echt; er is altijd wel ergens geluid. Ik denk aan hoe anders mijn leven had kunnen zijn als mijn biologische vader was gebleven. Zou ik dan nu iemand anders zijn? Zou ik dan minder bang zijn om mensen te verliezen?
De ontmoeting met mijn biologische vader wordt gepland op een zaterdagmiddag in een café aan het IJ. Mam gaat mee, maar blijft op afstand zitten met een kop thee en haar blik strak op haar telefoon gericht.
Hij zit daar al als ik binnenkom: een man met grijzend haar en diepe rimpels rond zijn ogen. Zijn handen – dezelfde grote handen als ik me herinner – friemelen zenuwachtig aan zijn koffiekopje.
‘Merel,’ zegt hij zacht als ik ga zitten.
‘Hallo,’ antwoord ik.
Er valt een ongemakkelijke stilte. Ik weet niet wat ik moet zeggen. Hij kijkt me aan alsof hij iets zoekt in mijn gezicht – herkenning misschien, of vergeving.
‘Het spijt me,’ zegt hij uiteindelijk. ‘Dat ik weg ben gegaan.’
Ik knik alleen maar. Woorden voelen zinloos.
‘Ik dacht altijd dat ik niet gemaakt was voor een gezin,’ gaat hij verder. ‘Maar nu… nu mis ik alles wat ik heb laten gaan.’
‘Waarom nu pas?’ vraag ik scherp.
Hij slikt zichtbaar. ‘Omdat ik ziek ben,’ fluistert hij dan.
Mijn hart slaat over. ‘Wat bedoel je?’
‘Kanker,’ zegt hij zacht. ‘Ze geven me nog een jaar, misschien minder.’
Ik voel woede opborrelen, vermengd met verdriet en verwarring. Is dit waarom hij terugkomt? Omdat hij doodgaat en ineens spijt heeft?
‘En wat verwacht je nu van mij?’ Mijn stem trilt.
Hij kijkt naar zijn handen. ‘Niets… of misschien alleen dat je me vergeeft.’
Ik weet niet wat ik moet zeggen. Ik sta op en loop weg, zonder om te kijken.
Thuis wacht Erik op me in de woonkamer. Hij kijkt op als ik binnenkom en ziet meteen dat er iets mis is.
‘Wil je erover praten?’ vraagt hij zacht.
Ik knik en vertel hem alles – over de ziekte, over het schuldgevoel van mijn vader, over mijn eigen verwarring.
Erik luistert alleen maar, zonder te oordelen of adviezen te geven. Pas als ik uitgesproken ben, zegt hij: ‘Het is oké om boos te zijn. Maar vergeet niet dat vergeven niet betekent dat je alles goedkeurt wat iemand heeft gedaan.’
De weken daarna bezoek ik mijn biologische vader af en toe in het ziekenhuis. We praten over vroeger – over hoe hij mij leerde knopen leggen met touw, over de verhalen die hij vertelde over verre landen en wilde zeeën. Soms lachen we samen; soms huilen we allebei.
Toch blijft Erik degene bij wie ik thuiskom na elke ontmoeting. Hij is degene die me vasthoudt als ik breek onder het gewicht van alles wat onuitgesproken blijft tussen mij en mijn biologische vader.
Op een avond zit ik met mam aan de keukentafel. Ze kijkt me aan met die blik die alleen moeders hebben – bezorgd maar ook trots.
‘Je bent sterk, Merel,’ zegt ze zacht.
‘Ik weet het niet,’ antwoord ik eerlijk. ‘Soms voel ik me juist heel zwak.’
Ze pakt mijn hand vast. ‘Sterk zijn betekent niet dat je geen pijn voelt. Het betekent dat je doorgaat ondanks de pijn.’
Als mijn biologische vader sterft, voel ik vooral opluchting – en meteen daarna schuld over dat gevoel. Op de begrafenis staan we met z’n drieën: mam, Erik en ik. Erik legt zijn arm om me heen en fluistert: ‘Je hebt het goed gedaan.’
Thuis pak ik een oude foto van mij en Erik uit de la – ik op zijn schouders tijdens Koningsdag, oranje vlaggetjes in ons haar gevlochten – en zet hem op mijn nachtkastje.
Soms vraag ik me af: wat maakt iemand tot je echte vader? Bloed? Of liefde? En kan je ooit echt kiezen tussen twee vaders?
Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen degene die je heeft gemaakt en degene die er altijd voor je was?