Mijn Dochter Koos Haar Schoonmoeder Boven Mij: Het Geheim van Aria’s Zwangerschap
‘Waarom heb je het mij niet verteld, Aria?’ Mijn stem trilt, maar ik probeer mijn tranen in te slikken. De geur van vers gezette koffie hangt zwaar in de keuken, maar alles smaakt bitter. Aria kijkt me niet aan. Ze friemelt aan haar mouw, haar blik gericht op het raam, waar de regen zachtjes tegen het glas tikt.
‘Mam, ik… het was gewoon…’ Ze haalt haar schouders op, alsof ze niet weet hoe ze moet beginnen. ‘Het ging allemaal zo snel. En ik wist niet hoe je zou reageren.’
Ik voel een steek van pijn. Alsof ik een vreemde ben in haar leven. Alsof ik niet degene ben die haar heeft opgevoed, die haar elke avond instopte toen ze klein was, ook al was ik doodmoe na een lange dag werken in het ziekenhuis. Maar misschien was dat juist het probleem: ik was er nooit écht. Altijd bezig met dubbele diensten, altijd de rekeningen aan het tellen, altijd zorgen dat er brood op de plank kwam nadat haar vader, Sander, ons verliet toen Aria zeven was.
‘Dus je vertelde het wel aan Marijke?’ Mijn stem klinkt scherper dan ik bedoel. Marijke, haar schoonmoeder, die altijd zo vriendelijk lacht maar me tegelijkertijd het gevoel geeft dat ik tekortschiet.
Aria knikt langzaam. ‘Ze was er gewoon… Ze luisterde. En ze had tijd voor me.’
Die woorden snijden dieper dan ik wil toegeven. Ik herinner me de keren dat Aria thuiskwam van school en ik haar nauwelijks aankeek omdat ik alweer moest rennen naar mijn volgende dienst. Ik dacht altijd: als ze ouder is, halen we het wel in. Maar nu lijkt het alsof de tijd ons alleen maar verder uit elkaar heeft gedreven.
‘Weet je nog,’ begin ik voorzichtig, ‘dat we vroeger samen naar het strand gingen? Jij met je rode emmertje en schepje…’
Aria glimlacht flauwtjes. ‘Dat was lang geleden, mam.’
‘Ik weet het,’ fluister ik. ‘Maar ik dacht altijd dat we… dat we nog tijd hadden.’
Ze draait zich eindelijk naar me toe. Haar ogen zijn vochtig. ‘Mam, ik hou van je. Maar soms voelt het alsof je me niet ziet. Alsof je altijd ergens anders bent met je hoofd.’
Ik wil protesteren, maar ergens weet ik dat ze gelijk heeft. Mijn hoofd zat altijd vol zorgen: huur, werk, boodschappen, de eindeloze lijst van dingen die geregeld moesten worden. En nu is er een nieuwe generatie onderweg – mijn kleinkind – en ben ik de laatste die het hoort.
‘Wanneer had je het willen vertellen?’ vraag ik zacht.
‘Ik wilde wachten tot na de echo,’ zegt ze. ‘Maar toen… Marijke was er gewoon bij. Ze stelde voor om mee te gaan en voor ik het wist had ik haar alles verteld.’
Ik voel jaloezie opborrelen – niet op Aria, maar op Marijke. Op haar vanzelfsprekende plek in Aria’s leven. Op haar tijd en aandacht, dingen die ik nooit kon geven.
‘En je vader?’ vraag ik plotseling. ‘Weet hij het?’
Aria schudt haar hoofd. ‘Nee. Ik heb hem al jaren niet gesproken.’
Dat doet pijn, maar ergens ook niet. Sander koos voor zichzelf toen het moeilijk werd; hij koos voor vrijheid boven verantwoordelijkheid. Maar waarom voelt het dan alsof ík degene ben die gestraft wordt?
De dagen na ons gesprek loop ik als een schim door het huis. Overal liggen herinneringen aan Aria’s jeugd: een oude knuffelbeer op zolder, haar eerste fietsje in de schuur, foto’s van verjaardagen waar we allebei ongemakkelijk lachen. Ik vraag me af waar het misging – of er een moment was waarop ik had kunnen ingrijpen, waarop ik had kunnen kiezen voor haar in plaats van voor mijn werk.
Op een avond belt mijn zus Anouk. ‘Je moet met haar praten,’ zegt ze streng. ‘Niet als moeder die zich tekortgedaan voelt, maar als vrouw die haar dochter wil begrijpen.’
‘Maar hoe dan?’ vraag ik wanhopig. ‘Ze sluit zich af.’
‘Misschien omdat jij dat ook doet,’ zegt Anouk zacht.
De volgende dag besluit ik langs te gaan bij Aria en haar vriend Bas in hun kleine appartement in Utrecht-Oost. Marijke is er ook – natuurlijk – en zit thee te schenken alsof ze hier thuishoort.
‘Hoi mam,’ zegt Aria voorzichtig.
Ik slik mijn trots in en ga naast haar zitten op de bank. ‘Aria… Ik wil er zijn voor jou en voor de baby. Maar ik weet niet hoe. Wil je me helpen?’
Ze kijkt me aan, verrast door mijn kwetsbaarheid. ‘Dat wil ik wel proberen, mam.’
Marijke glimlacht vriendelijk naar me, maar ergens voel ik nog steeds de afstand tussen ons – alsof we concurreren om dezelfde plek in Aria’s leven.
De maanden verstrijken en langzaam mag ik meer deel uitmaken van Aria’s zwangerschap: samen babykleertjes kopen op de markt, luisteren naar haar twijfels over het moederschap, samen lachen om de eerste schopjes van de baby.
Toch blijft er iets knagen. Op een dag hoor ik toevallig Marijke tegen een vriendin zeggen: ‘Ach ja, Aria komt altijd eerst naar mij toe als er iets is.’ Het voelt als een dolksteek.
Die avond confronteer ik Aria ermee. ‘Voel jij je meer thuis bij Marijke dan bij mij?’
Ze zucht diep. ‘Mam… Marijke is anders dan jij. Ze heeft geen zorgen over geld of werk; ze heeft tijd om te luisteren. Maar jij bent mijn moeder. Jij hebt me geleerd om sterk te zijn.’
Ik huil die nacht om alles wat verloren is gegaan – en alles wat misschien nog kan komen.
Als de baby geboren wordt – een meisje, Lotte – mag ik als eerste na Bas en Marijke op bezoek komen in het ziekenhuis. Ik houd Lotte vast en voel iets verschuiven in mij: misschien kan ik niet alles goedmaken wat fout ging tussen Aria en mij, maar misschien kan ik wel opnieuw beginnen met mijn kleindochter.
Op weg naar huis kijk ik naar de regen die tegen de autoruit slaat en vraag ik me af: Kunnen gebroken banden ooit echt geheeld worden? Of blijven sommige wonden altijd een beetje open? Wat denken jullie – is er hoop voor ons?