Mijn familie vrat me van binnenuit: Hoe ik samen met Anneke ons lot in eigen hand nam

‘Je overdrijft weer, Maarten. Het is toch gezellig als ze er zijn?’ Anneke’s stem trilt, maar haar ogen zoeken de mijne. Ik voel hoe mijn vuisten zich ballen. ‘Gezellig? Ze zijn hier nu al drie weken, Anneke. Drie weken! In ons huis, onze tuin, onze slaapkamer bijna. Ik kan niet meer.’

Het is een drukkende julidag in de Achterhoek. De geur van vers gemaaid gras hangt tussen de muren van ons kleine witte huisje. Het huisje waar ik als kind al van droomde, waar Anneke en ik jarenlang voor spaarden. En nu… nu voelt het alsof het niet meer van ons is.

Mijn moeder, Truus, staat in de keuken te roeren in een pan soep die ze nooit met mij heeft gedeeld. Mijn vader, Henk, ligt languit op de bank met zijn voeten op onze nieuwe salontafel. Mijn broer Bart heeft zijn mountainbike tegen de appelboom gezet en roept naar binnen: ‘Maarten, heb je nog bier?’

Ik slik de woede weg die als een brok in mijn keel zit. ‘Nee Bart, het bier is op,’ lieg ik. Hij lacht schamper. ‘Dan haal je toch even wat? Jij woont hier.’

Anneke legt haar hand op mijn arm. ‘Laat maar, ik ga wel.’ Maar ik trek haar terug. ‘Nee, dit is klaar nu.’

Die avond lig ik wakker naast Anneke. Haar ademhaling is onrustig. ‘We moeten praten,’ fluister ik. Ze draait zich naar me toe. ‘Ik weet het, Maarten. Maar het zijn jouw ouders…’

‘Precies,’ zeg ik bitter. ‘Mijn ouders, die altijd nemen en nooit geven. Die vinden dat alles van hen is omdat zij mij op de wereld hebben gezet.’

De volgende ochtend zit ik aan de keukentafel met mijn moeder. Ze roert haar koffie en kijkt me niet aan. ‘Je vader wil graag dat jullie volgende week weggaan, dan kan hij met zijn vrienden komen vissen.’

Ik voel hoe mijn gezicht rood wordt. ‘Dit is ons huis, mam. Wij wonen hier. Jullie zijn te gast.’

Ze kijkt me eindelijk aan, haar blik koud als staal. ‘Maarten, je weet dat wij altijd voor je klaarstaan. Je vader heeft veel gedaan voor dit huisje.’

‘Hij heeft een paar planken getimmerd aan het tuinhuisje! De rest hebben Anneke en ik betaald en gebouwd.’

Ze zucht dramatisch. ‘Je bent altijd zo ondankbaar geweest.’

Ik sta op, mijn stoel schuift hard over de tegels. ‘Dit gesprek is klaar.’

Die middag komt Bart binnen met modder aan zijn schoenen. ‘Wat kijk je boos? Heb je weer ruzie met mam?’

‘Bart, luister,’ begin ik voorzichtig, ‘ik wil dat jullie dit weekend vertrekken. Anneke en ik hebben privacy nodig.’

Hij lacht hardop. ‘Privacy? In dit hutje? Kom op man, je doet alsof je een villa hebt in Bloemendaal.’

‘Het maakt niet uit hoe groot het is,’ zeg ik zacht maar beslist. ‘Het is van ons.’

Bart’s gezicht betrekt. ‘Jij bent echt veranderd sinds je met Anneke bent.’

‘Misschien ben ik eindelijk mezelf geworden,’ antwoord ik.

’s Avonds zitten Anneke en ik samen op het bankje onder de appelboom. Ze pakt mijn hand vast.

‘Ik ben trots op je,’ zegt ze zacht.

‘Ik ben bang,’ geef ik toe. ‘Bang dat ze me nooit meer willen zien als ik nu doorzet.’

Ze knikt langzaam. ‘Misschien moet je jezelf afvragen of dat erg zou zijn.’

De volgende ochtend pak ik mijn moed bij elkaar en roep iedereen bij elkaar in de woonkamer.

‘Luister,’ begin ik, mijn stem trilt maar wordt sterker naarmate ik praat. ‘Dit huis is van Anneke en mij. We willen graag dat jullie vandaag vertrekken en voortaan eerst vragen als jullie willen komen logeren.’

Mijn vader kijkt me aan alsof hij me niet kent. ‘Wat is dit voor onzin? Wij zijn familie!’

‘Juist daarom,’ zeg ik, ‘wil ik dat jullie ons respecteren.’

Er valt een ijzige stilte.

Truus pakt haar tas en begint te huilen. Bart moppert binnensmonds terwijl hij zijn spullen bij elkaar raapt.

Anneke staat naast me, haar hand in de mijne.

Als de deur achter hen dichtvalt, voel ik me leeg en opgelucht tegelijk.

De dagen daarna zijn stil. Geen geschreeuw, geen gezeur om bier of eten of ruimte.

Maar ook geen telefoontjes meer van mijn moeder.

Op een avond zit ik alleen onder de appelboom en kijk naar het huisje dat eindelijk weer van ons voelt.

Anneke komt naast me zitten.

‘Denk je dat ze ooit nog terugkomen?’ vraagt ze zacht.

Ik haal mijn schouders op.

‘Misschien wel, misschien niet,’ zeg ik. ‘Maar voor het eerst in jaren voel ik me vrij.’

Soms vraag ik me af: hoeveel moet je verliezen om jezelf terug te vinden? En wat zou jij doen als jouw familie jouw leven overneemt?