“Mijn familie zuigt me leeg”: Hoe ik samen met Mark eindelijk grenzen stelde en ons leven terugpakte

‘Je moeder staat weer voor de deur, Sanne.’ Mark’s stem klinkt vlak, maar ik hoor de irritatie eronder. Ik kijk op van mijn laptop, mijn hart slaat een slag over. Het is dinsdagavond, half acht. Mijn moeder weet dat we dan net gegeten hebben, dat ik eigenlijk wil uitrusten na een lange werkdag. Maar ze staat er weer, met haar boodschappentas vol wasgoed en haar eeuwige klaagzang over mijn vader.

‘Kun je haar even binnenlaten? Ik maak dit mailtje nog even af,’ mompel ik, al weet ik dat Mark daar geen zin in heeft. Hij zucht, loopt naar de deur en laat haar binnen. Ik hoor haar stem meteen door het huis galmen: ‘Sanne! Wat is het hier warm, zeg! Heb je de verwarming soms op standje sauna gezet?’

Ik sluit mijn ogen. Elke keer als ze komt, voel ik me kleiner worden. Alsof ik weer dat meisje van twaalf ben dat haar moeder tevreden moet houden. Maar nu ben ik 34, getrouwd, eigen huis, goede baan bij de gemeente Utrecht. Toch lijkt het alsof mijn leven niet van mij is.

Mark komt terug in de woonkamer en kijkt me aan. ‘We moeten echt eens praten over je familie,’ zegt hij zacht. Ik knik, maar schuif het gesprek voor me uit. Want hoe vertel je je moeder dat ze te veel is? Hoe zeg je tegen je broer dat hij niet elk weekend met zijn kinderen bij ons kan logeren omdat hij “even rust” nodig heeft van zijn vrouw?

Die avond lig ik wakker naast Mark. Zijn ademhaling is diep en gelijkmatig; hij slaapt al. Mijn gedachten razen. Mijn moeder die elke week haar was bij ons doet omdat haar eigen machine “te duur” is om te laten draaien. Mijn broer die onze logeerkamer als zijn tweede huis ziet. Mijn vader die alleen belt als hij geld nodig heeft voor zijn auto. En ik? Ik voel me leeggezogen.

De volgende ochtend, als Mark koffie zet, begin ik voorzichtig: ‘Vind je dat mijn familie te veel vraagt?’

Hij kijkt me aan over de rand van zijn mok. ‘Sanne, het is niet normaal hoeveel ze van je vragen. Van ons vragen. Dit huis voelt soms meer van hen dan van ons.’

Ik slik. ‘Maar… het zijn toch mijn ouders, mijn broer…’

‘En wij dan? Wanneer zijn wij aan de beurt?’

Zijn woorden snijden dieper dan ik wil toegeven. Ik weet dat hij gelijk heeft. Maar schuldgevoel knaagt aan me.

Die avond komt mijn broer Bas langs met zijn twee kinderen, Daan en Lotte. Ze stormen naar binnen, gooien hun jassen op de grond en rennen naar de tv. Bas ploft op de bank en zucht diep.

‘Het is weer hommeles thuis,’ zegt hij zonder omhaal. ‘Marieke is boos omdat ik te weinig help met de kinderen. Maar ja, ik werk ook fulltime.’

Ik knik begripvol, maar voel hoe Mark naast me verstijft.

‘Kunnen ze hier vannacht slapen? Dan kan ik even tot rust komen.’

Mark kijkt me aan, zijn blik vraagt om steun. Ik voel paniek opkomen. ‘Eh… Bas, we hadden eigenlijk plannen morgen…’ probeer ik voorzichtig.

Bas rolt met zijn ogen. ‘Jullie hebben toch geen kinderen, wat maakt het uit?’

Die opmerking raakt me recht in mijn hart. Alsof ons leven minder telt omdat we geen kinderen hebben.

Na het eten trekt Mark me de keuken in.

‘Dit moet stoppen, Sanne,’ fluistert hij fel. ‘Ze nemen alles over. Jij zegt nooit nee.’

Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. ‘Wat moet ik dan? Ze zijn mijn familie…’

‘En ik dan? Ben ik niet ook jouw familie?’

Zijn stem breekt bijna. Ik zie de pijn in zijn ogen en weet: als ik nu niets doe, raak ik hem kwijt.

Die nacht neem ik een besluit.

De volgende dag nodig ik mijn moeder, Bas en mijn vader uit voor een gesprek bij ons thuis. Mijn maag draait zich om als ze binnenkomen; Bas kijkt nors, mijn moeder praat aan één stuk door over haar kapotte wasmachine en mijn vader zit zwijgend op een stoel.

Mark zit naast me aan tafel en pakt mijn hand onder de tafel vast.

‘Ik wil iets bespreken,’ begin ik met trillende stem. ‘Het voelt alsof ons huis een soort hotel is geworden voor jullie allemaal. En… dat kan zo niet langer.’

Mijn moeder fronst haar wenkbrauwen. ‘Wat bedoel je daarmee?’

‘Dat jullie altijd welkom zijn, maar niet meer zomaar kunnen binnenvallen of dingen verwachten zonder te vragen.’

Bas schiet meteen in de verdediging: ‘Dus nu mogen mijn kinderen hier niet meer slapen? Omdat jij geen kinderen hebt?’

‘Dat zeg ik niet,’ antwoord ik zacht, ‘maar we willen ook tijd voor onszelf.’

Mijn vader bromt: ‘Vroeger hielpen wij jou ook altijd.’

‘Dat klopt,’ zeg ik, ‘maar nu is het tijd dat wij onze grenzen aangeven.’

Het gesprek loopt uit op ruzie. Mijn moeder huilt, Bas schreeuwt dat ik egoïstisch ben en mijn vader vertrekt zonder iets te zeggen.

Na afloop zit ik trillend op de bank. Mark slaat zijn arm om me heen.

‘Je hebt het goed gedaan,’ fluistert hij.

Maar het voelt niet goed. De dagen erna krijg ik boze appjes van Bas (“Jij bent echt veranderd sinds je met Mark bent!”), stilte van mijn vader en passief-agressieve opmerkingen van mijn moeder (“Ik hoop dat je gelukkig bent in je lege huis”).

Toch merk ik na een paar weken verschil. Het huis voelt rustiger, Mark lacht weer vaker en we hebben eindelijk tijd voor elkaar. Maar het gemis knaagt aan me; familiebanden zijn niet zomaar los te laten.

Op een regenachtige zondag belt mijn moeder aan. Ze staat onzeker op de stoep met een bos bloemen.

‘Mag ik binnenkomen?’ vraagt ze zacht.

Ik knik en laat haar binnen.

Ze kijkt me aan met betraande ogen: ‘Het spijt me dat ik zo veel van je heb gevraagd.’

Ik slik en omhels haar.

Soms moet je alles verliezen om jezelf terug te vinden.

Hebben jullie ooit grenzen moeten stellen tegenover je familie? Hoe doe je dat zonder jezelf te verliezen?