Mijn Huis, Hun Thuis: Een Familie in Scherven

‘Je kunt toch wel even de sleutel geven, Iris? Het is tenslotte óók van ons.’ De stem van mijn tante Els galmt nog na in mijn hoofd terwijl ik de voordeur van het huis in Haarlem achter me dichttrek. Mijn handen trillen. Het is pas drie maanden geleden dat papa overleed, en nu staan ze allemaal op de stoep alsof het een uitverkoop is.

Ik loop door de gang, langs de vergeelde foto’s van vroeger. Mijn broer Bas lacht me toe vanaf een kinderfoto. Hij is er ook niet meer. Een auto-ongeluk, vorig jaar november. Sindsdien voelt elk huis leeg, zelfs als het vol mensen is.

‘Je moet niet zo moeilijk doen, Iris,’ zei mijn moeder altijd. Maar zij is er ook niet meer om me te troosten. Ze stierf aan kanker, twee jaar geleden. En oma? Die overleed een maand na papa, alsof ze niet zonder haar zoon kon leven.

Nu ben ik de enige die alles moet regelen. Vier huizen. Vier graven. En een familie die zich als aasgieren gedraagt.

‘Weet je wat het is, Iris?’ zegt mijn neef Jeroen op een dag terwijl hij met zijn voeten op de salontafel zit in het huis in Utrecht. ‘Jij bent altijd zo serieus. Je moet gewoon leren delen.’

‘Delen?’ Ik voel hoe mijn stem overslaat. ‘Dit zijn herinneringen, Jeroen. Geen spullen uit de kringloopwinkel.’

Hij haalt zijn schouders op en pakt nog een biertje uit de koelkast. ‘Het is toch maar een huis.’

Maar voor mij is het geen huis. Het is de geur van papa’s aftershave in de badkamer, het zachte gelach van Bas dat nog in de muren lijkt te hangen, het geluid van moeders pantoffels op het parket. Het is oma’s stem die me roept voor warme chocolademelk.

Iedereen lijkt te vergeten dat ik hier ben opgegroeid, dat elke kamer een verhaal heeft. Maar zij zien alleen vierkante meters en eurotekens.

‘We moeten binnenkort bij elkaar komen om alles te verdelen,’ zegt tante Els tijdens een familiediner dat meer wegheeft van een onderhandelingstafel dan van een warme maaltijd.

‘Ik wil het huis in Haarlem,’ zegt ze resoluut.

‘En ik wil Utrecht,’ voegt Jeroen toe.

Mijn nichtje Sanne kijkt me aan met grote ogen. ‘Mag ik dan misschien het appartement in Rotterdam? Ik heb net een nieuwe baan daar.’

Ik voel me alsof ik stik. Niemand vraagt wat ík wil. Niemand vraagt hoe het met me gaat.

Na het eten blijf ik alleen achter in de keuken, starend naar de lege borden en halfvolle glazen wijn. Mijn hoofd bonkt. Waarom voelt het alsof ik alles verlies, terwijl ik zogenaamd zoveel bezit?

De weken daarna verandert alles in een strijd. Er wordt gebeld, geappt, gemaild. Advocaten worden ingeschakeld. Mijn familieleden komen onaangekondigd langs, lopen door de kamers, openen kasten, maken foto’s van meubels.

Op een dag kom ik thuis in Den Haag en vind ik tante Els in mijn woonkamer.

‘Wat doe je hier?’ vraag ik met overslaande stem.

Ze kijkt niet op of om terwijl ze door moeders oude sieradendoosje graait. ‘Ik dacht, ik haal alvast wat spulletjes op die van mij kunnen zijn.’

‘Je hebt geen recht om hier te zijn zonder mij!’ gil ik bijna.

Ze kijkt me aan met die kille blik die ik zo goed ken sinds de begrafenis van papa. ‘Jij bent altijd zo dramatisch, Iris. Je moet leren loslaten.’

Maar hoe laat je los als je alles al kwijt bent?

’s Nachts lig ik wakker en luister naar de stilte die als een zware deken over me heen ligt. Ik mis mama’s zachte stem, papa’s sterke armen, Bas’ grappen, oma’s warme handen op mijn wang.

De volgende ochtend besluit ik dat het zo niet langer kan. Ik bel mijn familie bij elkaar voor een gesprek in het huis in Haarlem.

‘Luister,’ begin ik met trillende stem wanneer iedereen zit. ‘Dit zijn niet zomaar huizen voor mij. Dit zijn herinneringen aan mensen die ik nooit meer terugkrijg.’

Tante Els rolt met haar ogen. ‘We weten dat je verdrietig bent, maar we moeten ook verder.’

‘Jullie doen alsof dit allemaal spullen zijn die je kunt verdelen,’ zeg ik snikkend. ‘Maar voor mij is dit alles wat ik nog heb.’

Er valt een stilte. Jeroen kijkt beschaamd naar zijn schoenen. Sanne veegt een traan weg.

‘Misschien moeten we Iris wat tijd geven,’ zegt Sanne zachtjes.

Maar tante Els schudt haar hoofd. ‘We kunnen niet eeuwig wachten.’

De weken daarna trekken zich voort als stroop. Ik probeer te onderhandelen, maar voel me steeds kleiner worden onder hun druk.

Op een dag belt de makelaar: ‘Mevrouw van Dijk, uw familie heeft zonder uw toestemming opdracht gegeven om het huis in Utrecht te verkopen.’

Ik breek.

Ik sta voor het raam en kijk naar buiten, naar de regen die tegen het glas slaat. Alles wat ooit veilig voelde is nu onzeker geworden.

Waarom is familie soms je grootste vijand? Waarom doet verlies mensen veranderen in vreemden?

Ik weet niet of ik ooit nog echt thuis zal zijn ergens.

Misschien is dat wel de grootste erfenis die ze me hebben nagelaten: het besef dat een huis geen thuis is zonder liefde en respect.

Hebben jullie ooit meegemaakt dat familie je verraste – op een goede of slechte manier – na een groot verlies? Wat zou jij doen als je moest kiezen tussen herinneringen en familiebanden?