Mijn Laatste Loonstrook: Een Nacht in Pennen
‘Dus dit is hoe jullie met mensen omgaan?’ Mijn stem trilde terwijl ik de plastic zak op de toonbank dumpte. De muntjes rinkelden als een regenbui op het laminaat. Achter de kassa keek mijn voormalige manager, Erik, me met opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘Sander, je hebt je geld toch gekregen? Waar maak je je druk om?’
Ik voelde de blikken van de andere medewerkers in mijn rug prikken. Het was vrijdagmiddag, spitsuur, en de geur van frituurvet hing zwaar in de lucht. Mijn handen waren klam. ‘Dit is geen salaris, Erik. Dit is een vernedering.’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Je had niet zo brutaal moeten zijn toen je ontslag nam.’
Die woorden sneden dieper dan ik wilde toegeven. Ik had maandenlang nachtdiensten gedraaid, friet geschept tot mijn vingers ruw waren en klanten uitgescholden horen worden door dronken studenten. En nu dit: 1.500 euro, uitbetaald in 150.000 muntjes van één cent. Mijn moeder had me die ochtend huilend geholpen om de zakken in de auto te tillen.
‘Sander, waarom laat je ze niet gewoon zitten?’ had ze gevraagd. ‘Je hebt een nieuwe baan, laat het los.’
Maar ik kon het niet loslaten. Niet na alles wat ik daar had meegemaakt. Niet na die nacht dat ik alleen in het magazijn stond, terwijl Erik boven zat te roken en ik een klant moest tegenhouden die met een mes dreigde omdat zijn milkshake te laat kwam.
Thuis was het niet veel beter. Mijn vader vond dat ik me aanstelde. ‘Je moet niet zo’n drama maken, jongen,’ zei hij terwijl hij de krant opensloeg. ‘Zo werkt het nou eenmaal in de echte wereld.’
‘Maar pap, dit is toch niet normaal? Ze lachen me gewoon uit!’
‘Dan lach je terug. Of je zoekt een andere baan.’
‘Dat heb ik gedaan!’
Hij zuchtte diep en keek me aan met die blik die alles zei: jij en je generatie met jullie gevoelige zieltjes.
Mijn zusje Lotte was de enige die echt luisterde. ‘Je moet dit online zetten,’ zei ze terwijl ze foto’s maakte van de zakken vol muntjes op onze keukentafel. ‘Dit is bizar, Sander. Mensen moeten dit weten.’
Ik twijfelde. Wat als niemand het boeiend vond? Wat als mensen me uitlachten? Maar iets in mij wilde niet langer zwijgen.
Dus plaatste ik het verhaal op Twitter, met foto’s erbij. Binnen een uur ontplofte mijn telefoon van de meldingen. Mensen waren woedend, verontwaardigd, sommigen lachten me uit (‘Gratis spaargeld!’), maar de meeste reacties waren aan mijn kant.
‘Dit kan echt niet,’ schreef iemand. ‘Dit is gewoon pesten.’
‘Ik heb hetzelfde meegemaakt bij een supermarkt in Rotterdam,’ reageerde een ander.
De volgende dag stond er een journalist van het AD voor onze deur. Mijn moeder schrok zich rot toen ze het busje zag parkeren.
‘Sander, wat heb je gedaan?’
‘Niets verkeerds, mam. Ik heb alleen verteld wat er gebeurd is.’
De journalist stelde vragen waar ik nooit eerder over had nagedacht: Waarom bleef je daar werken? Waarom liet je het zo ver komen? Was er niemand die je kon helpen?
Ik vertelde over de nachtdiensten, over Erik die altijd net iets te dichtbij kwam staan, over collega’s die elkaar zwartmaakten om een paar uur extra op het rooster te krijgen. Over hoe ik elke avond thuiskwam met hoofdpijn van de herrie en de stress.
‘En nu?’ vroeg ze.
Ik haalde mijn schouders op. ‘Nu wil ik gewoon dat mensen weten hoe het eraan toegaat.’
Het artikel verscheen online en werd massaal gedeeld. Op school keken mensen me ineens anders aan. Sommigen vonden me dapper, anderen vonden het overdreven.
‘Je zoekt gewoon aandacht,’ zei Bram uit mijn klas tijdens economie.
‘Misschien wel,’ gaf ik toe. ‘Maar als niemand iets zegt, verandert er nooit iets.’
Thuis bleef het onrustig. Mijn vader vond dat ik het moest laten rusten (‘Straks krijg je nooit meer ergens werk’), maar mijn moeder was stiekem trots.
‘Je hebt tenminste voor jezelf opgekomen,’ fluisterde ze toen mijn vader even niet luisterde.
De fastfoodketen reageerde uiteindelijk met een slap persbericht: ‘We nemen deze zaak serieus en zullen intern onderzoek doen.’ Erik werd tijdelijk geschorst, maar na twee weken stond hij weer achter de kassa alsof er niets gebeurd was.
Ik kreeg een uitnodiging van een vakbond om mijn verhaal te doen tijdens een bijeenkomst over jongeren en werkdruk. Daar ontmoette ik anderen die soortgelijke dingen hadden meegemaakt: onbetaalde overuren, intimidatie, vernederingen waar niemand iets aan deed.
Op een avond zat ik met Lotte op het balkon, kijkend naar de lichtjes van de stad.
‘Denk je dat het ooit anders wordt?’ vroeg ze zacht.
Ik dacht aan al die muntjes, aan de schaamte en woede die ik had gevoeld, maar ook aan de steun die ik had gekregen van vreemden online.
‘Misschien wel,’ zei ik uiteindelijk. ‘Als we blijven praten. Als we niet meer zwijgen.’
Soms vraag ik me af: hoeveel mensen slikken hun vernedering in omdat ze denken dat niemand hen gelooft? En wat zou er gebeuren als we allemaal tegelijk onze stem zouden laten horen?