Mijn man is ons vergeten voor de familie van zijn overleden broer
‘Ben je alweer weg, Thomas?’ Mijn stem trilt terwijl ik het vraag. Het is zaterdagochtend, de kinderen zitten nog in hun pyjama aan tafel, hun boterhammen onaangeroerd. Thomas staat in de gang, jas al aan, autosleutels in zijn hand. Hij kijkt me nauwelijks aan. ‘Ja, sorry, Sanne. Emma heeft hulp nodig met de boodschappen en de jongens moeten naar voetbal.’
Ik slik. ‘En onze kinderen dan? Ze hebben je ook nodig. Je zou vandaag met Daan naar zijn eerste zwemles gaan.’
Thomas zucht diep, alsof ik hem lastigval met iets onbenulligs. ‘Sanne, je weet hoe moeilijk het voor Emma is sinds Mark er niet meer is. Ze kan het niet alleen. Daan kan toch ook met jou mee?’
‘Het gaat niet om mij, Thomas! Het gaat om jou. Om ons gezin.’ Mijn stem breekt. Daan kijkt op van zijn bord, zijn blauwe ogen groot en onzeker. ‘Papa?’ fluistert hij.
Thomas draait zich om, zijn blik vluchtig. ‘Ik ben er vanavond weer.’ De deur valt dicht voordat ik iets kan zeggen.
Ik blijf achter in de stilte die volgt, alleen het zachte getik van de regen tegen het raam en het gesnik van onze dochter Noor doorbreken de leegte. Ik voel me verscheurd tussen begrip voor Emma’s verdriet en woede om Thomas’ afwezigheid. Sinds Mark, Thomas’ jongere broer, drie maanden geleden omkwam bij dat ongeluk op de A2, is niets meer hetzelfde.
De eerste weken begreep ik het. Natuurlijk moest Emma geholpen worden; ze stond er ineens alleen voor met twee kleine jongens. Maar nu lijkt het alsof Thomas een nieuw gezin heeft gevonden – en wij er niet meer toe doen.
‘Mama, komt papa nog terug?’ Noor’s stemmetje klinkt schor.
‘Ja lieverd,’ lieg ik, terwijl ik haar tegen me aantrek. ‘Papa komt altijd terug.’ Maar zelfs ik geloof het niet meer.
’s Avonds zit ik alleen op de bank als Thomas eindelijk thuiskomt. Hij ruikt naar andermans huis, naar vreemde wasverzachter en een vleugje parfum dat niet van mij is. Hij ploft naast me neer en pakt zijn telefoon.
‘Hoe was het bij Emma?’ vraag ik voorzichtig.
‘Druk. De jongens hadden ruzie en Emma was overstuur. Ik heb haar geholpen met de administratie.’
‘En hier? Heb je nog aan ons gedacht?’ Mijn stem klinkt scherper dan ik bedoel.
Thomas kijkt op, zijn ogen moe en leeg. ‘Sanne, wat wil je nou dat ik doe? Mark is dood! Emma heeft niemand meer behalve mij.’
‘En wij dan? Wij hebben jou ook nodig! Daan vraagt elke dag waar je bent. Noor huilt zichzelf in slaap. Ik… ik voel me zo alleen, Thomas.’
Hij zwijgt. De kloof tussen ons groeit met elke dag die voorbijgaat.
Op een avond hoor ik Daan zachtjes praten op zijn kamer. Ik gluur door de kier van de deur en zie hem met zijn knuffel in bed liggen.
‘Papa komt morgen wel,’ fluistert hij tegen zijn beer. ‘Hij houdt nog steeds van ons.’
Mijn hart breekt.
De weken verstrijken. Thomas is er nauwelijks nog bij het avondeten. Hij mist Noors dansvoorstelling, Daans eerste zwemdiploma, mijn verjaardag zelfs. Alles draait om Emma en haar kinderen: boodschappen doen, huiswerk helpen, klusjes in huis, zelfs vakanties plannen.
Mijn moeder belt bezorgd: ‘Sanne, je moet voor jezelf opkomen. Dit kan zo niet langer.’
Maar wat moet ik doen? Als ik Thomas confronteer, verwijt hij me egoïsme. ‘Jij snapt niet hoe het voelt om je broer te verliezen,’ zegt hij dan boos.
Misschien heeft hij gelijk. Misschien ben ik wel egoïstisch dat ik mijn man terug wil – voor mezelf, voor onze kinderen.
Op een dag besluit ik Emma op te zoeken. Ze woont in een rijtjeshuis in Utrecht, haar tuin vol speelgoed en onkruid. Ze doet open met rode ogen.
‘Sanne… wat doe jij hier?’
Ik slik mijn trots weg. ‘Mag ik even binnenkomen?’
Binnen is het rommelig; lege koffiekopjes op tafel, speelgoed overal. Emma biedt me koffie aan en we zitten zwijgend tegenover elkaar.
‘Emma… ik weet dat je het zwaar hebt,’ begin ik voorzichtig. ‘Maar Thomas… hij is bijna nooit meer thuis. Mijn kinderen missen hun vader.’
Emma kijkt me aan, haar ogen vol tranen. ‘Denk je dat ik dit wil? Ik voel me schuldig elke keer als hij hier is. Maar ik red het gewoon niet alleen…’
We praten lang die middag, over verlies en eenzaamheid, over schuldgevoelens en verwachtingen die te zwaar zijn om te dragen.
Als ik thuiskom die avond wacht Thomas me op in de keuken.
‘Emma heeft gebeld,’ zegt hij zacht.
Ik knik alleen maar.
‘Waarom heb je niets gezegd?’ vraagt hij dan ineens boos. ‘Waarom moest je naar haar toe gaan achter mijn rug om?’
‘Omdat jij niet meer naar mij luistert!’ schreeuw ik uit frustratie. ‘Omdat jij ons vergeet! Omdat ik niet weet hoe lang ik dit nog volhoud!’
Hij staart naar zijn handen, zwijgend.
De dagen daarna is het ijzig stil tussen ons. We leven langs elkaar heen als vreemden in hetzelfde huis.
Op een avond zit ik alleen in de tuin, kijkend naar de sterren boven de stad. Noor kruipt naast me op schoot.
‘Mama, waarom is papa altijd bij tante Emma?’
Ik weet geen antwoord.
De volgende ochtend vind ik een briefje op tafel:
‘San,
Ik weet dat ik jullie tekort doe. Ik weet alleen niet hoe ik Mark moet loslaten zonder Emma en de jongens te helpen. Ik ben bang dat als ik hen loslaat, ik Mark voorgoed verlies.
T.’
Ik huil om zijn woorden – om alles wat we kwijt zijn geraakt.
’s Avonds ga ik naast hem zitten op bed.
‘Thomas… misschien moeten we samen hulp zoeken. Voor jou, voor ons gezin.’
Hij knikt langzaam, tranen in zijn ogen die hij nooit eerder liet zien.
Het zal tijd kosten om elkaar terug te vinden – als dat al lukt.
Maar soms vraag ik me af: hoeveel kun je geven voordat je jezelf verliest? En wie vangt ons op als we allebei vallen?