Mijn man stierf plotseling, en zijn kinderen gooiden mij het huis uit: Niemand lijkt zich om mijn lot te bekommeren

‘Je hoort hier niet meer, Marijke. Dit was papa’s huis, niet het jouwe.’ De stem van Sanne, de oudste dochter van mijn overleden man, galmt nog steeds na in mijn hoofd. Ik sta in de deuropening, mijn handen trillend om het handvat van mijn koffer. Het is amper een week geleden dat ik naast Kees in het ziekenhuis zat, zijn hand vasthield terwijl de monitoren piepten en zijn ademhaling steeds onregelmatiger werd. Nu sta ik hier, in de hal van het huis waar ik tien jaar lang heb gewoond, en word ik eruit gezet door zijn kinderen.

‘Sanne, ik heb nergens anders om naartoe te gaan,’ probeer ik nog. Mijn stem klinkt schor, alsof ik al uren gehuild heb – wat ook zo is. ‘Dit was ook mijn thuis.’

Sanne’s blik is koud. ‘Jij hebt geen recht op dit huis. Papa heeft alles aan ons nagelaten. Je kunt wel even bij een vriendin slapen toch? Of zoek iets via Marktplaats. Je bent jong genoeg om opnieuw te beginnen.’

Ik kijk naar haar broer, Jeroen, die ongemakkelijk naar zijn schoenen staart. Hij zegt niets. Hij heeft nooit veel gezegd, maar nu voelt zijn zwijgen als verraad.

De regen tikt tegen het raam. Buiten is het grijs en kil, net als hierbinnen. Ik voel me leeg, alsof alles wat mij ooit houvast gaf, plotseling is weggenomen. Mijn ouders zijn jaren geleden overleden, mijn zus woont in Groningen en we spreken elkaar nauwelijks meer sinds die ruzie over de erfenis van onze moeder. Mijn vriendenkring is klein; de meeste mensen die ik kende kwamen via Kees.

‘Je hoeft niet zo dramatisch te doen,’ zegt Sanne terwijl ze haar armen over elkaar slaat. ‘Je bent pas 46, je vindt heus wel weer iets.’

Ik slik mijn tranen weg en loop langzaam naar buiten. Mijn koffer ratelt over de stoeptegels. De voordeur valt dicht met een klap die harder klinkt dan ik had verwacht. Ik sta op straat, alleen, met niets anders dan een koffer vol kleren en een hoofd vol herinneringen.

De eerste nacht slaap ik op de bank bij mijn collega Anouk. Ze kijkt me bezorgd aan als ik haar vertel wat er is gebeurd. ‘Dat kunnen ze toch niet maken?’ zegt ze verontwaardigd. ‘Je hebt daar jaren gewoond! Heb je geen rechten?’

Ik schud mijn hoofd. ‘Alles stond op Kees’ naam. We waren niet getrouwd, alleen geregistreerd partnerschap. Blijkbaar maakt dat verschil.’

Anouk zucht diep. ‘Wat ga je nu doen?’

Ik weet het niet. Ik voel me verloren in een land dat altijd zo vertrouwd voelde. De volgende dagen breng ik door met bellen naar makelaars, zoeken op Funda en Marktplaats naar kamers of studio’s die ik kan betalen met mijn salaris als administratief medewerker bij een klein accountantskantoor in Amersfoort.

Op kantoor probeer ik me groot te houden. Mijn baas, meneer Van Dijk, vraagt of alles goed gaat. Ik knik en glimlach flauwtjes, maar zodra ik op het toilet ben barst ik in tranen uit.

’s Avonds lig ik wakker op Anouks bank en denk aan Kees. Hoe hij altijd zei dat alles goed zou komen, dat hij voor me zou zorgen. Maar nu is hij weg en ben ik overgeleverd aan de grillen van zijn kinderen en de kille regels van het erfrecht.

Na een week krijg ik een mail van Sanne: ‘Kun je je spullen komen ophalen? We willen het huis verkopen.’ Ik voel woede opborrelen – hoe kunnen ze zo hard zijn? Hebben ze dan geen enkel gevoel?

Als ik terugkom in het huis ruikt het vreemd leeg. De foto’s van Kees en mij zijn al verdwenen uit de woonkamer. In de slaapkamer liggen mijn kleren in vuilniszakken op het bed gegooid.

‘We willen niet dat je hier te lang blijft,’ zegt Jeroen zachtjes terwijl hij in de deuropening staat.

‘Jullie vader zou zich omdraaien in zijn graf als hij dit zag,’ snauw ik terug.

Hij kijkt weg. ‘Misschien,’ mompelt hij.

Met lood in mijn schoenen sleep ik de zakken naar buiten. Op straat barst ik in huilen uit. Een buurvrouw – mevrouw De Vries – komt naar me toe en legt haar hand op mijn schouder.

‘Wat erg voor je, Marijke,’ zegt ze zachtjes. ‘Als je wilt kun je even bij mij binnenkomen.’

Ik schud mijn hoofd. ‘Dank u wel, maar ik moet verder.’

De weken daarna zijn een waas van zoeken naar woonruimte, gesprekken met de gemeente over urgentieverklaringen (‘U bent niet dakloos genoeg’), slapeloze nachten en eindeloze kopjes thee bij Anouk die me probeert op te beuren.

Op een avond zit ik alleen op haar balkon met uitzicht over de stad. De lichten van Amersfoort twinkelen in de verte. Ik voel me klein en onzichtbaar tussen al die mensen die gewoon doorgaan met hun leven terwijl het mijne stil lijkt te staan.

Mijn telefoon trilt: een berichtje van Sanne. ‘Het huis is verkocht.’ Meer niet.

Ik staar naar het schermpje en voel een mengeling van verdriet en woede. Hoe kan familie zo hard zijn? Hebben ze ooit echt om hun vader gegeven? Of ging het altijd alleen maar om geld?

Na drie maanden vind ik eindelijk een kleine studio aan de rand van de stad. Het is oud en gehorig, maar het is van mij – tenminste zolang ik de huur kan betalen.

Langzaam begin ik weer wat grip te krijgen op mijn leven. Op kantoor merk ik dat collega’s afstandelijker zijn geworden; misschien vinden ze me zielig of lastig met mijn problemen.

Op een dag komt meneer Van Dijk naar me toe: ‘Marijke, we moeten praten over je contract…’

Mijn hart zakt in mijn schoenen. ‘Is er iets mis?’

Hij kijkt me ernstig aan. ‘We moeten bezuinigen… Je contract wordt helaas niet verlengd.’

Het voelt alsof de grond onder mijn voeten wegzakt. Geen huis, geen werk – wat blijft er nog over?

Die avond bel ik huilend mijn zus in Groningen. Voor het eerst in jaren praten we echt met elkaar.

‘Kom anders een tijdje hierheen,’ zegt ze aarzelend.

Ik twijfel – kan ik alles achterlaten? Maar wat heb ik hier nog?

Uiteindelijk besluit ik te gaan. In Groningen begin ik langzaam opnieuw: nieuwe mensen, nieuwe omgeving, nieuwe kansen.

Soms denk ik terug aan Kees en alles wat we samen hadden opgebouwd – hoe snel het allemaal weg kan zijn als je nergens recht op hebt.

En soms vraag ik me af: waarom laten mensen elkaar zo makkelijk vallen? Waarom is er zo weinig mededogen als je het echt nodig hebt?

Hebben jullie ooit meegemaakt dat familie je zo behandelde? Wat zou jij doen als je alles kwijtraakte?