Mijn man verdient minder, maar wilde per se onze financiën beheren: nu zwijgen we allebei

‘Naomi, ik vind echt dat ik het beter kan regelen. Jij werkt zo hard, je hebt al genoeg aan je hoofd. Laat mij de financiën doen.’

Zijn stem trilde een beetje, maar zijn blik was vastberaden. Ik keek naar Joost, mijn man, zittend aan onze eettafel in Utrecht. Buiten tikte de regen tegen het raam, een typisch Nederlandse avond. Mijn vork hing halverwege mijn bord stamppot. Ik voelde mijn hartslag versnellen.

‘Maar Joost…’ begon ik zacht, ‘ik heb het altijd zelf gedaan. Je weet dat ik goed ben met cijfers. En…’

Hij onderbrak me. ‘Precies daarom! Je werkt al zoveel uren. Laat mij dit stukje overnemen. Vertrouw me nou maar.’

Ik slikte. Mijn ouders hadden me altijd geleerd onafhankelijk te zijn. Mijn moeder, een lerares Nederlands, en mijn vader, een postbode, hadden me gestimuleerd te studeren en mijn eigen boontjes te doppen. En nu zat ik hier, senior manager bij een groot consultancybedrijf, met een goed salaris en een leaseauto. Ik was trots op wat ik bereikt had.

Maar Joost keek me zo smekend aan. Hij werkte als fysiotherapeut in een kleine praktijk en verdiende minder dan ik. Toch wilde hij zich nuttig voelen, zei hij vaak. Dus knikte ik uiteindelijk.

‘Oké Joost. Jij regelt het.’

Die avond gaf ik hem toegang tot mijn rekeningen. Hij maakte netjes een Excel-bestandje aan, printte bonnetjes uit en sorteerde alles in mapjes. In het begin voelde het als een opluchting. Maar al snel merkte ik kleine veranderingen.

‘Nee, Naomi, dat nieuwe jurkje is niet nodig,’ zei hij op een zaterdagmiddag in de stad.

‘Maar het is uitverkoop…’ probeerde ik nog.

‘We moeten op de centen letten,’ antwoordde hij streng.

Ik lachte het weg, maar het voelde ongemakkelijk. Ik verdiende toch zelf dat geld? Waarom moest ik nu toestemming vragen?

De weken gingen voorbij. Joost werd steeds strenger. Hij hield bij wat ik uitgaf aan lunch met collega’s, aan koffie op het station, zelfs aan bloemen voor op tafel. Soms voelde het alsof ik weer een kind was dat zakgeld kreeg.

Op een avond kwam ik thuis na een lange dag werken. Joost zat aan de keukentafel met zijn laptop open.

‘Je hebt deze maand 120 euro uitgegeven aan “onnodige dingen”,’ zei hij zonder op te kijken.

‘Onnodig? Dat waren cadeautjes voor mijn zus en bloemen voor oma’s verjaardag!’

Hij haalde zijn schouders op. ‘We moeten keuzes maken.’

Ik voelde de tranen prikken achter mijn ogen, maar ik wilde niet zwak lijken. Dus draaide ik me om en liep naar boven.

De stilte kroop langzaam tussen ons in. Waar we vroeger samen lachten om domme tv-programma’s of samen wandelden langs de grachten, zaten we nu zwijgend naast elkaar op de bank. Ik voelde me gevangen in mijn eigen huis.

Mijn moeder merkte het meteen toen ik haar belde.

‘Gaat het wel goed tussen jullie?’ vroeg ze voorzichtig.

‘Het is gewoon druk op werk,’ loog ik.

Maar de waarheid was dat ik me steeds kleiner voelde worden. Elke keer als ik iets wilde kopen, hoorde ik Joost’ stem in mijn hoofd: “Is dit wel nodig?”

Op een dag kwam ik thuis en zag dat Joost onze gezamenlijke spaarrekening had overgeboekt naar een nieuwe rekening op zijn naam ‘voor overzicht’. Mijn hart sloeg over.

‘Waarom heb je dat gedaan?’ vroeg ik boos.

Hij keek me niet aan. ‘Het is makkelijker zo. Dan kan ik alles beter bijhouden.’

‘Maar Joost… het is ook míjn geld!’

Hij zuchtte diep. ‘Je vertrouwt me niet.’

Ik wist niet wat ik moest zeggen. Was dit nog wel gelijkwaardig? Was dit nog liefde?

De dagen werden weken. We praatten nauwelijks nog met elkaar. Zelfs simpele dingen als “Hoe was je dag?” bleven onuitgesproken hangen in de lucht.

Op een avond zat ik alleen op bed, terwijl Joost beneden voetbal keek. Ik pakte mijn dagboek en schreef:

“Wanneer ben ik mezelf kwijtgeraakt? Waarom voelt mijn huis niet meer als thuis?”

De volgende ochtend probeerde ik het gesprek aan te gaan.

‘Joost, zo kan het niet langer. We praten niet meer. Ik voel me buitengesloten.’

Hij keek me aan met rode ogen.

‘Ik doe zo mijn best… Maar jij kijkt altijd neer op mij omdat jij meer verdient.’

Ik schrok van zijn woorden.

‘Dat is niet waar! Ik ben juist trots op je! Maar waarom moet alles via jou gaan?’

Hij sloeg zijn ogen neer.

‘Omdat ik bang ben dat jij straks weggaat… Voor iemand die meer verdient dan ik.’

Het was alsof iemand een mes in mijn hart stak. Was dit waar het om draaide? Jaloezie? Angst?

We huilden allebei die avond. Maar praten loste niets op. De stilte bleef hangen, zwaarder dan ooit.

Nu zitten we hier, tegenover elkaar aan tafel, zwijgend boven onze koffie. De regen tikt nog steeds tegen het raam.

Ik vraag me af: wanneer zijn we elkaar kwijtgeraakt? En belangrijker: hoe vinden we elkaar terug?

Hebben jullie ooit meegemaakt dat geld zo’n kloof kon slaan tussen twee mensen? Wat zouden jullie doen in mijn situatie?