Mijn Moeders Waarschuwing: “Laat Nooit Een Enkele Vriend Over Je Drempel”
‘Waarom voel ik me zo alleen, zelfs nu ik niet alleen ben?’ Mijn gedachten razen terwijl ik mijn dochtertje, Noor, aan de borst heb. Haar kleine handje grijpt mijn vinger vast, maar in mijn hoofd klinkt alleen de stem van mijn moeder: ‘Laat nooit een enkele vriend over je drempel, Lieke. Je weet nooit wat ze komen halen.’
Ik hoor het haar nog zeggen, die avond vlak voor mijn eindexamenfeest. Ik was zestien, Sarah stond buiten te wachten. ‘Ze is je vriendin, mam,’ had ik geprotesteerd. ‘Vrienden zijn er om je te steunen.’ Mijn moeder had haar lippen stijf op elkaar gedrukt en alleen maar haar hoofd geschud. ‘Je zult het ooit begrijpen.’
Nu, vijftien jaar later, zit ik in ons rijtjeshuis in Amersfoort. De muren lijken dichterbij te kruipen sinds ik moeder ben geworden. Mijn man, Jeroen, werkt lange dagen bij de gemeente. Mijn wereld is gekrompen tot Noor, de wasmachine en de geur van melk. Mijn telefoon trilt soms, maar meestal zijn het reclameberichten of mijn schoonmoeder die vraagt of Noor al doorslaapt.
Sarah en ik zijn elkaar nooit echt kwijtgeraakt. Ze stuurt appjes vol grapjes en foto’s van haar hond, maar ik reageer steeds minder snel. De energie ontbreekt me. Soms voel ik me schuldig: zij heeft geen kinderen, geen partner, haar leven lijkt zo vrij. Maar wat weet ik nou? Misschien is zij ook eenzaam.
Op een regenachtige woensdagmiddag – Noor slaapt eindelijk – hoor ik de deurbel. Mijn hart slaat over. Niemand komt onaangekondigd langs. Ik kijk door het raam: Sarah. Ze zwaait met een doosje gebak van de bakker.
‘Lieke! Doe open! Ik dacht, ik kom je eens uit je hol sleuren!’
Ik twijfel. Mijn moeders stem klinkt weer: ‘Nooit een enkele vriend…’ Maar Sarah’s glimlach is zo vertrouwd dat ik de deur open.
‘Kom binnen,’ zeg ik zacht.
Ze stapt naar binnen, schopt haar natte schoenen uit en omhelst me stevig. ‘Je ziet eruit alsof je een week niet geslapen hebt.’
‘Dat klopt ongeveer,’ mompel ik.
We zitten aan de keukentafel met koffie en gebak. Sarah praat honderduit over haar werk bij het theater, haar nieuwe hobby’s, haar moeder die weer in het ziekenhuis ligt. Ik luister half – mijn oren staan op scherp voor Noors gehuil.
‘En jij?’ vraagt Sarah ineens. ‘Hoe gaat het echt met je?’
Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. ‘Ik weet het niet meer zo goed,’ fluister ik. ‘Het is alsof iedereen doorgaat met leven behalve ik.’
Sarah pakt mijn hand vast. ‘Je doet het goed, Lieke. Echt waar.’
Op dat moment begint Noor te huilen. Ik schiet overeind, loop naar boven en vind haar rood aangelopen in haar bedje. Terwijl ik haar oppak, hoor ik beneden Sarah’s stem: ‘Zal ik alvast thee zetten?’
Als ik terugkom met Noor op mijn arm, kijkt Sarah me aan met een mengeling van bewondering en medelijden.
‘Weet je nog,’ begint ze aarzelend, ‘dat we vroeger altijd fantaseerden over later? Jij wilde altijd moeder worden.’
‘En jij wilde de wereld rondreizen,’ zeg ik.
Ze lacht schamper. ‘En kijk ons nu.’
Er valt een stilte. Noor drinkt gulzig aan mijn borst. Sarah kijkt weg.
‘Ik ben soms bang dat ik alles fout doe,’ zeg ik zacht.
Sarah knikt begrijpend. ‘Iedereen doet maar wat, Lieke.’
Plotseling gaat mijn telefoon. Het is mijn moeder.
‘Neem op,’ zegt Sarah bemoedigend.
‘Hoi mam,’ zeg ik voorzichtig.
‘Wie is er bij je?’ vraagt ze direct.
‘Sarah is even langsgekomen.’
Een diepe zucht aan de andere kant van de lijn. ‘Lieke… Je weet wat ik altijd heb gezegd.’
‘Mam, Sarah is mijn beste vriendin.’
‘Vriendinnen kunnen veranderen als je kwetsbaar bent,’ zegt ze streng. ‘Pas op voor jaloezie.’
Ik voel me ineens weer zestien.
‘Mam, ik bel je later terug.’ Ik hang op voordat ze kan antwoorden.
Sarah kijkt me vragend aan.
‘Ze bedoelt het goed,’ zeg ik verontschuldigend.
Sarah haalt haar schouders op. ‘Misschien heeft ze gelijk.’
Die avond, als Jeroen thuiskomt en Noor eindelijk slaapt, vertel ik hem over het bezoek van Sarah en het telefoontje van mijn moeder.
‘Je moeder is gewoon bezorgd,’ zegt hij voorzichtig.
‘Maar waarom vertrouwt ze niemand? Waarom vertrouwt ze mij niet?’
Jeroen zwijgt even. ‘Misschien heeft ze zelf iets meegemaakt vroeger.’
Ik denk aan de verhalen die ze nooit vertelde over haar jeugd in Utrecht, haar verloren vriendschappen waar ze altijd vaag over deed.
De dagen daarna voel ik me onrustig. Sarah appt dat ze zich zorgen maakt om mij én om onze vriendschap. Mijn moeder stuurt een lang bericht vol waarschuwingen over mensen die misbruik maken van je kwetsbaarheid.
Op een avond besluit ik Sarah uit te nodigen voor een wandeling door het park. Noor in de kinderwagen, regenjas aan.
‘Lieke,’ zegt Sarah na een tijdje stil te hebben gelopen, ‘ben je bang dat ik iets van je wil afpakken?’
Ik schrik van haar directheid.
‘Nee… ja… Ik weet het niet meer. Mijn moeder zegt zulke dingen en soms geloof ik haar bijna.’
Sarah blijft staan en kijkt me recht aan. ‘Ik ben misschien jaloers op jouw moederschap omdat het mij niet gegund lijkt. Maar dat betekent niet dat ik jou iets slechts gun.’
De wind waait hard door de bomen. Noor slaapt rustig verder.
‘Ik wil gewoon dat we elkaar blijven vinden,’ zegt Sarah zacht.
Ik knik en voel tranen over mijn wangen rollen – van opluchting of verdriet weet ik niet precies.
Thuisgekomen vind ik een briefje van mijn moeder in de brievenbus: “Vertrouwen is goed, maar voorzichtigheid is beter.”
Die nacht lig ik wakker naast Jeroen en luister naar Noors ademhaling via de babyfoon.
Waarom is vertrouwen zo moeilijk? Waarom laat angst zich zo makkelijk voeden door liefde?
Misschien moet ik leren dat vriendschap niet altijd veilig voelt – maar dat het juist daarom zo waardevol is.
Wat denken jullie? Hebben jullie ooit getwijfeld aan een oude vriendschap door familie-invloeden? Of is voorzichtigheid soms echt beter dan vertrouwen?