Mijn ouders zullen hun kleinkinderen nooit ontmoeten door hebzucht: hun excuses kwamen te laat

‘Je begrijpt het niet, Marieke! Het is voor onze toekomst!’ schreeuwde mijn vader terwijl hij de deur van de woonkamer dichtgooide. Mijn moeder zat trillend aan de keukentafel, haar handen om een kopje thee geklemd. Ik was zes jaar oud, maar de spanning in huis voelde als een storm die elk moment kon losbarsten.

Mijn vader, Henk, was altijd streng. Hij had zijn MBO-diploma gehaald en werkte als voorman in de haven van Rotterdam. Mijn moeder, Els, had haar school niet afgemaakt. Daar herinnerde mijn vader haar dagelijks aan. ‘Als jij nou eens wat verder had gekeken dan je neus lang is, zaten we hier niet zo krap,’ beet hij haar toe als het geld weer eens op was aan het einde van de maand.

We woonden met zijn allen in het oude huis van mijn opa en oma in Schiedam. Het rook er altijd naar stoofvlees en versgebakken brood. Mijn oma, Corrie, was de lijm die ons bij elkaar hield. Ze bakte appeltaart op zondag en streek mijn haren glad als ik verdrietig was. Maar alles veranderde op een koude novemberavond.

Ik lag in bed toen ik stemmen hoorde. Mijn opa, Willem, schreeuwde: ‘Dit huis blijft in de familie! Jullie krijgen het niet zomaar!’ Mijn vader schreeuwde terug, mijn moeder huilde. De volgende ochtend was opa weg. Niemand sprak erover, maar ik hoorde mijn oma snikken in de keuken.

De weken daarna werd alles anders. Mijn vader kwam thuis met papieren. ‘We gaan het huis verkopen,’ zei hij tegen mijn moeder. ‘We kunnen eindelijk iets voor onszelf kopen.’ Mijn moeder keek hem aan met grote ogen. ‘Maar Henk, dit is ons thuis…’

‘Ons thuis? Dit huis is een blok aan ons been! Denk aan Marieke! Ze verdient beter dan deze oude troep.’

Ik voelde me verscheurd. Ik hield van het huis, van de geur van oma’s soep, van het geluid van opa’s radio op zondagmorgen. Maar niemand vroeg mij iets.

De verkoop ging snel. Mijn oma moest naar een verzorgingshuis, huilend tussen haar dozen met fotoalbums en serviesgoed. Mijn vader kocht een nieuw huis in een buitenwijk van Vlaardingen. Alles was strak en kil; geen geur van stoofvlees meer, geen zachte handen die mijn tranen wegveegden.

De familie viel uit elkaar. Mijn moeder werd stiller met de dag. Soms hoorde ik haar zachtjes praten tegen haar spiegelbeeld: ‘Had ik maar gestudeerd… Had ik maar meer voor mezelf opgekomen…’

Op school werd ik stiller. Mijn beste vriendin Sanne vroeg: ‘Waarom kom je nooit meer spelen?’ Ik haalde mijn schouders op. Hoe leg je uit dat je thuis geen thuis meer hebt?

Jaren gingen voorbij. Mijn ouders kregen ruzie over geld, over mij, over alles. Mijn vader werkte steeds langer door, kwam thuis met dure spullen die niemand nodig had. Mijn moeder zocht troost in boeken en lange wandelingen langs de Maas.

Toen ik achttien werd, besloot ik te gaan studeren in Utrecht. Mijn moeder huilde toen ik vertrok, mijn vader zei alleen: ‘Maak er wat van.’ Ik voelde me opgelucht én schuldig tegelijk.

In Utrecht vond ik rust. Ik ontmoette Bas, een lieve jongen uit Amersfoort. We werden verliefd en na onze studie gingen we samenwonen in een klein appartementje in Lombok. Ik belde mijn ouders steeds minder vaak.

Toen Bas en ik ons eerste kindje verwachtten, twijfelde ik of ik het ze moest vertellen. Uiteindelijk stuurde ik een kaartje: ‘Jullie worden opa en oma.’ Geen reactie.

Pas na de geboorte van onze dochter Lotte belde mijn moeder. Haar stem trilde: ‘Marieke… mag ik haar zien?’

Ik voelde woede opborrelen die ik jaren had weggestopt. ‘Waarom nu pas? Waar was je toen ik je nodig had? Toen oma moest verhuizen? Toen alles kapotging?’

Ze snikte aan de andere kant van de lijn. ‘Het spijt me zo… Je vader… hij dacht dat het beter was…’

‘Maar wat dacht jij dan, mam? Heb je ooit aan mij gedacht?’

Er viel een lange stilte.

‘Ik kan het niet ongedaan maken,’ fluisterde ze uiteindelijk.

‘Nee,’ zei ik zacht. ‘Dat kun je niet.’

Mijn vader belde nooit. Soms stuurde hij een kaartje met kerst: ‘Fijne feestdagen.’ Geen excuses, geen uitleg.

Lotte groeide op zonder grootouders. Soms vroeg ze: ‘Waarom heb ik geen opa en oma?’ Ik slikte dan en zei: ‘Soms lopen dingen anders dan je hoopt.’

Toen onze tweede dochter, Noor, werd geboren, stond mijn moeder ineens voor de deur. Ze zag er ouder uit dan ik me herinnerde; haar ogen waren dof.

‘Marieke… alsjeblieft… laat me ze zien,’ smeekte ze.

Ik keek naar Bas, die zijn schouders ophaalde. ‘Het is jouw keuze,’ zei hij zacht.

Ik dacht aan alles wat verloren was gegaan: de geur van stoofvlees, de warmte van oma’s handen, het gelach aan tafel op zondagmiddag. En aan alles wat mijn kinderen nooit zouden kennen.

‘Het spijt me,’ zei ik tegen mijn moeder. ‘Maar sommige dingen kun je niet meer goedmaken.’

Ze draaide zich om en liep weg, haar schouders gebogen onder het gewicht van spijt.

Nu zijn mijn ouders vreemden voor mij en voor hun kleinkinderen. Soms vraag ik me af: had ik moeten vergeven? Of is er een grens aan wat je kunt vergeven als kind? Wat zouden jullie doen als je in mijn schoenen stond?