Mijn Pensioen, Hun Onverschilligheid: Een Moederhart Gebroken aan de Keukentafel

‘Daan, wanneer komen jullie nou weer eens eten? Ik heb stamppot gemaakt, precies zoals jij het vroeger lekker vond.’ Mijn stem trilt een beetje als ik het in de telefoon zeg. Aan de andere kant hoor ik een zucht. ‘Mam, Iris en ik hebben het druk. We komen binnenkort wel, oké?’

Bovendien klinkt zijn stem gehaast, alsof hij al met zijn hoofd bij iets anders is. Ik slik. ‘Natuurlijk, lieverd. Laat maar weten wanneer het uitkomt.’

Drie jaar geleden nam ik afscheid van mijn werk als verpleegkundige in het ziekenhuis van Amersfoort. Ik had altijd gedacht dat mijn pensioen een tijd van rust en verbondenheid zou zijn. Eindelijk tijd voor mezelf, maar vooral voor mijn kinderen: Daan en mijn dochter Lotte. Mijn man, Jan, overleed vijf jaar geleden aan een hartaanval. Sindsdien voelde het huis leeg, te groot voor één persoon. Maar ik hield mezelf overeind met het idee dat ik nu een centrale rol kon spelen in het leven van mijn kinderen.

Elke maandag bakte ik appeltaart, net zoals mijn moeder dat vroeger deed. Op woensdag stond er altijd soep op het fornuis – tomaat voor Lotte, erwtensoep voor Daan. Vrijdag was visdag; kibbeling met zelfgemaakte remouladesaus. Ik stuurde foto’s in de familie-app: ‘Wie komt er eten?’ Soms kreeg ik een duimpje van Lotte, vaker bleef het stil.

Het was niet altijd zo geweest. Vroeger zaten we elke zondag samen aan tafel. Daan vertelde over zijn voetbalwedstrijden bij VV Hoogland, Lotte over haar studie psychologie in Utrecht. Nu lijkt het alsof ze hun eigen leven hebben opgebouwd, waar ik niet meer in pas.

Op een regenachtige donderdagmiddag sta ik in de keuken en snijd uien voor de hutspot. Mijn handen trillen een beetje – artrose, zegt de huisarts – maar ik ga door. Koken is wat mij op de been houdt. Ik hoor de voordeur dichtslaan. Mijn hart maakt een sprongetje.

‘Mam?’ Lotte’s stem klinkt zacht. Ze hangt haar jas op en komt de keuken binnen. ‘Wat ruikt het hier lekker!’

Ik glimlach opgelucht. ‘Hutspot met klapstuk. Kom je eten?’

Ze knikt en pakt twee borden uit de kast. Terwijl we eten, vertelt ze over haar werk bij de GGZ. ‘Het is zwaar, mam. Soms vraag ik me af of ik wel verschil maak.’

Ik leg mijn hand op de hare. ‘Je maakt altijd verschil, Lotte. Alleen al door te luisteren.’

Ze glimlacht dankbaar, maar haar ogen zijn moe.

Na het eten ruimt ze snel haar bord op. ‘Ik moet weer gaan, mam. Morgen vroeg op.’ Ze kust me op mijn wang en verdwijnt in de regen.

De stilte die achterblijft is oorverdovend.

De dagen verstrijken traag. Daan reageert nauwelijks op mijn berichten. Iris – zijn vrouw – stuurt soms een beleefd bedankje als ik eten langsbreng, maar blijft altijd op afstand. Ik voel me een indringer in hun leven.

Op een zondag besluit ik onaangekondigd langs te gaan bij Daan en Iris in hun nieuwbouwwoning in Leusden. Met een pan lasagne onder mijn arm bel ik aan.

Iris doet open, zichtbaar verrast. ‘Oh… Victoria! Wat leuk dat je er bent.’ Haar glimlach is beleefd, maar haar ogen zoeken naar Daan.

‘Ik dacht, ik breng wat eten langs,’ zeg ik opgewekt.

Daan komt de gang in gelopen, zijn gezicht vertrekt even als hij mij ziet staan.

‘Mam, je had toch kunnen bellen?’

‘Ik wilde jullie verrassen,’ zeg ik zachtjes.

Iris neemt de pan aan en zet hem op het aanrecht. ‘Dank je wel! Maar we hebben net besteld bij Thuisbezorgd…’

Mijn hart zakt in mijn schoenen.

‘Oh… Nou ja, misschien voor morgen dan?’ probeer ik luchtig te zeggen.

Daan kijkt weg en mompelt iets over drukte op werk.

‘We moeten nu echt even verder, mam,’ zegt hij dan.

Ik knik en loop langzaam terug naar mijn auto. De pan lasagne blijft achter in hun keuken, onaangeroerd.

Die avond staar ik naar de foto’s op de schouw: Jan met zijn armen om Daan en Lotte heen, allemaal lachend op het strand van Scheveningen. Waar is die warmte gebleven?

De weken daarna probeer ik mezelf bezig te houden: vrijwilligerswerk bij de bibliotheek, breien voor het Leger des Heils, wandelingen door het bos bij Soestduinen. Maar elke keer als ik thuiskom, voel ik de leegte weer knagen.

Op een dag krijg ik een appje van Lotte: ‘Mam, kunnen we praten?’

Ze komt langs met een doos gebakjes van de bakkerij om de hoek.

‘Mam,’ begint ze voorzichtig, ‘ik weet dat je het goed bedoelt met al dat koken… Maar misschien moet je jezelf wat meer op de eerste plaats zetten.’

Ik kijk haar niet-begrijpend aan.

‘Daan voelt zich soms onder druk gezet,’ zegt ze zachtjes. ‘Hij heeft het gevoel dat hij jou teleurstelt als hij niet komt eten.’

Mijn keel knijpt dicht.

‘Maar… Ik wil gewoon zorgen voor jullie.’

Lotte pakt mijn hand vast. ‘We houden van je, mam. Maar we hebben ook ons eigen leven nu.’

Die nacht lig ik wakker en denk aan alles wat ik heb gegeven – en alles wat ik terug had gehoopt te krijgen.

De volgende ochtend besluit ik het anders te doen. Ik schrijf me in voor een cursus Italiaans bij het buurthuis en meld me aan bij een wandelclubje voor senioren.

Langzaam begin ik te accepteren dat mijn rol veranderd is. Mijn kinderen hebben hun eigen levens opgebouwd – zonder mij in het middelpunt.

Toch blijft er iets knagen: waarom voelt geven soms zo leeg als niemand het wil ontvangen?

Misschien is dat wel de grootste uitdaging van ouder worden: leren loslaten zonder verbitterd te raken.

Hebben jullie dat ook gevoeld? Wanneer was het moment dat je moest accepteren dat liefde soms niet wordt beantwoord zoals je hoopt?