Mijn schoonmoeder nam alles mee – zelfs de waterkoker! Een familiedrama achter gesloten deuren

‘Waar is de waterkoker gebleven?’ Mijn stem trilde terwijl ik de keukenkastjes opendeed, één voor één. Het was een simpele vraag, maar in mijn hoofd donderde het. Jeroen keek niet op van zijn telefoon. ‘Mam heeft die meegenomen, denk ik,’ zei hij achteloos, alsof het de normaalste zaak van de wereld was.

‘Ze heeft wéér iets meegenomen?’ Mijn handen balden zich tot vuisten. De waterkoker was niet het eerste wat verdwenen was sinds Gerda, mijn schoonmoeder, vaker over de vloer kwam. Eerst waren het de mooie wijnglazen die ik van mijn moeder had geërfd, toen de plaid van de bank, en nu zelfs de waterkoker. Alles verdween in haar mysterieuze boodschappentas.

‘Ze had hem nodig,’ mompelde Jeroen. ‘Haar oude was stuk.’

Ik slikte mijn woede in. ‘En jij vindt dat normaal?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Ze is mijn moeder, Marieke.’

Dat was altijd zijn antwoord. Ze is mijn moeder. Alsof dat alles rechtvaardigde. Alsof het niet uitmaakte dat ik me steeds meer een gast voelde in mijn eigen huis. Ik liep naar het raam en keek naar buiten, naar de regen die tegen het glas tikte. In de weerspiegeling zag ik een vrouw die ik nauwelijks nog herkende.

Toen we vijf jaar geleden samen gingen wonen in Utrecht, dacht ik dat we een team zouden zijn. Jeroen en ik tegen de rest van de wereld. Maar langzaam was Gerda tussen ons in komen te staan. Ze kwam binnen zonder te kloppen, zette haar boodschappen op het aanrecht en gaf commentaar op alles: de manier waarop ik de was vouwde, hoe ik de aardappels sneed, zelfs hoe ik met onze dochter Lotte sprak.

‘Je moet haar niet zo verwennen,’ zei ze dan met die scherpe stem. ‘Kinderen moeten leren luisteren.’

Ik probeerde beleefd te blijven, maar elke opmerking sneed dieper dan de vorige. En Jeroen? Die zweeg. Of erger nog: hij lachte haar opmerkingen weg.

Op een dag kwam ik thuis van mijn werk – ik ben docent Nederlands op een middelbare school – en vond Gerda in onze slaapkamer. Ze stond met mijn favoriete trui in haar handen.

‘Wat doe je?’ vroeg ik, mijn stem hoger dan ik wilde.

Ze keek me aan met die kille blik. ‘Deze trui lag op de grond. Ik neem hem wel even mee om te wassen, want zoiets laat je toch niet slingeren?’

‘Dat hoeft niet,’ zei ik snel. ‘Ik was hem zelf wel.’

Ze snoof. ‘Zoals jij wast…’

Die avond probeerde ik met Jeroen te praten. ‘Dit kan zo niet langer,’ zei ik terwijl Lotte boven sliep.

Hij zuchtte diep. ‘Je weet hoe ze is.’

‘Ja,’ zei ik zacht. ‘Maar jij weet toch ook wie ík ben?’

Hij keek me aan, maar zijn blik gleed weg naar de tv.

De weken daarna werd het alleen maar erger. Gerda kwam elke dag langs, soms bleef ze zelfs eten zonder te vragen. Ze zette haar eigen eten op tafel – stamppot met spekjes, want ‘jij kookt zo flauw’ – en schoof Lotte haar kant op.

Op een avond hoorde ik Lotte huilen op haar kamer. Ik liep naar boven en vond Gerda bij haar bed.

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ik bezorgd.

Gerda draaide zich om. ‘Ze moet leren alleen te slapen. Je verwent haar veel te veel.’

Lotte stak haar armpjes naar mij uit en snikte: ‘Mama…’

Ik tilde haar op en wiegde haar zachtjes heen en weer. Gerda keek toe met een blik vol afkeuring.

‘Je maakt haar zwak,’ siste ze.

Die nacht lag ik wakker naast Jeroen, die rustig ademhaalde alsof er niets aan de hand was. Ik voelde me alleen, opgesloten in mijn eigen leven.

De volgende ochtend besloot ik dat het genoeg was geweest. Ik wachtte tot Gerda weer binnenkwam – zonder te kloppen natuurlijk – en sprak haar aan in de keuken.

‘Gerda, mag ik je wat vragen?’

Ze keek op van haar koffie. ‘Wat is er?’

‘Waarom neem je steeds spullen mee uit ons huis?’

Ze trok haar wenkbrauwen op. ‘Jullie hebben toch genoeg? En bovendien, Jeroen vindt het goed.’

‘Maar ík niet,’ zei ik zacht maar vastberaden.

Ze lachte schamper. ‘Ach meisje, jij begrijpt het gewoon niet.’

Die woorden bleven hangen als rook in een kamer zonder ramen.

Die avond barstte de bom tussen Jeroen en mij.

‘Je moet kiezen,’ zei ik met tranen in mijn ogen. ‘Of je moeder blijft hier elke dag komen en neemt alles over, of wij trekken een grens.’

Hij keek me aan alsof hij me voor het eerst zag.

‘Je overdrijft,’ zei hij zacht.

‘Nee,’ fluisterde ik. ‘Jij onderschat wat dit met mij doet.’

We spraken urenlang, woorden vlogen over tafel als scherven glas. Jeroen hield van zijn moeder, dat begreep ik wel, maar hield hij ook nog genoeg van mij om voor ons te kiezen?

De dagen daarna was het stil in huis. Gerda kwam niet meer langs; Jeroen had haar gebeld en gezegd dat ze even afstand moest nemen. Maar de leegte voelde koud aan. Lotte vroeg waar oma was en ik wist niet wat ik moest zeggen.

Op een avond zat Jeroen naast me op de bank.

‘Ik weet niet hoe dit verder moet,’ zei hij zacht.

Ik keek hem aan en voelde voor het eerst in maanden weer iets van hoop én angst tegelijk.

‘Misschien moeten we hulp zoeken,’ stelde ik voor.

En zo zaten we een paar weken later bij een relatietherapeut in Amersfoort. We praatten over grenzen stellen, over familiebanden en over liefde die soms verstikt in plaats van verwarmt.

Het was zwaar, pijnlijk zelfs, maar langzaam vonden we elkaar terug. Jeroen leerde ‘nee’ zeggen tegen zijn moeder – soms nog onhandig, maar toch – en Gerda bleef vaker thuis. De waterkoker kwam nooit terug, maar dat gaf niet meer.

Op een dag stond er een nieuwe waterkoker op het aanrecht. Een kaartje erbij: ‘Voor Marieke – omdat jij ook mag bepalen wat er in huis gebeurt.’ In Jeroens handschrift.

Ik huilde toen ik het las – eindelijk voelde dit huis weer als míjn thuis.

Soms vraag ik me af: hoeveel kun je verdragen voordat je breekt? En hoeveel moed heb je nodig om jezelf weer terug te vinden? Misschien herkennen anderen zich hierin – wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen liefde voor familie en liefde voor jezelf?