Mijn schoonzoon dacht dat ons familiebedrijf een gratis ticket was: het verhaal van een gebroken vertrouwen
‘Waarom zou ik nou wéér de vroege dienst moeten draaien? Dat is toch niet eerlijk, schoonvader!’
Het was zeven uur ’s ochtends en ik stond met mijn handen om een kop koffie geklemd in de kleine keuken van onze bakkerij in Haarlem. Mijn schoonzoon, Daan, leunde tegen het aanrecht, zijn gezicht nog half in slaap. Mijn vrouw, Marijke, keek me aan met die blik die ik inmiddels maar al te goed kende: ‘Laat hem nou maar even.’ Maar ik kon het niet laten.
‘Daan,’ zei ik, terwijl ik probeerde mijn stem rustig te houden, ‘iedereen draait hier vroege diensten. Ook ik. Dat hoort erbij in een familiebedrijf.’
Hij zuchtte diep en rolde met zijn ogen. ‘Ja, maar jij bent de baas. En ik ben toch familie nu? Ik dacht dat dat juist voordelen had.’
Die woorden bleven hangen. Voordelen. Alsof ons bedrijf een soort lot uit de loterij was waar je alleen maar op hoefde te wachten tot het geld binnenstroomde. Ik voelde mijn maag samenknijpen van frustratie.
Toen Daan en onze dochter Lisa vorig jaar trouwden, was ik oprecht gelukkig. Ze waren al sinds de middelbare school samen en Daan was altijd vriendelijk geweest. Maar sinds hij officieel tot de familie behoorde – en dus ook tot het bedrijf – was er iets veranderd. Hij kwam te laat, vergat bestellingen, en als er iets misging, wees hij altijd naar iemand anders.
‘Pap, je moet hem gewoon even laten wennen,’ zei Lisa die avond toen we samen de kassa telden. ‘Hij heeft nooit in een bakkerij gewerkt. Geef hem tijd.’
Ik knikte, maar diep vanbinnen voelde ik dat dit niet alleen onwennigheid was. Dit was gemakzucht. En erger nog: het begon tussen mij en Marijke te schuren.
‘Misschien moet je hem wat meer verantwoordelijkheid geven,’ fluisterde Marijke toen we samen in bed lagen. ‘Misschien voelt hij zich niet serieus genomen.’
‘Of misschien neemt hij óns niet serieus,’ antwoordde ik bitter.
De weken gingen voorbij en de spanningen liepen op. Daan kwam steeds vaker te laat, soms zelfs helemaal niet opdagen. Klanten begonnen te klagen over verkeerde bestellingen en slordige broodjes. Op een dag hoorde ik hem zelfs tegen een klant zeggen: ‘Ach joh, het is maar brood.’
Die avond barstte de bom.
‘Daan, kun je even komen?’ vroeg ik terwijl ik de deur van het kantoor openhield.
Hij kwam binnen met zijn telefoon in zijn hand, nog druk typend op WhatsApp.
‘Leg die telefoon even weg alsjeblieft,’ zei ik streng.
Hij keek me aan, zichtbaar geïrriteerd. ‘Wat is er nou weer?’
‘Dit kan zo niet langer,’ begon ik. ‘Je werkhouding…’
Voordat ik mijn zin kon afmaken, onderbrak hij me. ‘Werkhouding? Ik werk me kapot hier! Maar jullie behandelen me alsof ik een buitenstaander ben. Alsof ik nooit goed genoeg ben voor jullie dochter of jullie bedrijf.’
Ik voelde mijn gezicht warm worden van woede en verdriet. ‘Daan, dit gaat niet over goed genoeg zijn. Dit gaat over verantwoordelijkheid nemen. Over respect voor wat wij hebben opgebouwd.’
Hij stond op en gooide zijn handen in de lucht. ‘Weet je wat? Praat maar met Lisa! Misschien begrijpt zij wel hoe oneerlijk jullie zijn!’
Die avond kwam Lisa huilend thuis.
‘Pap, mam… Daan zegt dat jullie hem expres de rotklussen geven. Dat jullie hem niet vertrouwen.’
Marijke sloeg haar armen om haar heen en ik voelde me ineens zo moe. ‘Lieve schat,’ zei ik zacht, ‘we willen alleen dat hij zich inzet. Net als wij allemaal doen.’
Lisa keek me aan met betraande ogen. ‘Maar hij voelt zich buitengesloten. Alsof hij nooit echt bij de familie hoort.’
Ik wist niet wat ik moest zeggen. Was het waar? Waren we te streng geweest? Of zag Daan gewoon niet in wat het betekende om deel uit te maken van een familiebedrijf?
De dagen daarna probeerde ik het anders aan te pakken. Ik gaf Daan meer verantwoordelijkheid: hij mocht de bestellingen regelen voor de horeca-klanten. Maar al snel bleek dat hij afspraken vergat en leveringen verkeerd noteerde. Klanten begonnen te bellen: ‘Waar blijft mijn gebak?’ of ‘Dit is niet wat we besteld hadden!’
Op een ochtend stond er een boze klant in de winkel.
‘Dit is nu al de derde keer dat mijn bestelling niet klopt! Wat is er aan de hand?’
Ik keek naar Daan, die nerveus met zijn handen friemelde.
‘Sorry meneer,’ zei hij zachtjes, zonder me aan te kijken.
Toen de klant weg was, trok ik Daan apart.
‘Daan, dit kan zo niet langer. Je moet verantwoordelijkheid nemen voor je fouten.’
Hij keek me aan met tranen in zijn ogen – voor het eerst zag ik echte emotie bij hem.
‘Ik weet gewoon niet of ik dit kan,’ fluisterde hij.
Die avond zat ik lang na sluitingstijd alleen in de bakkerij. De geur van vers brood hing nog in de lucht, maar alles voelde zwaar en leeg. Marijke kwam naast me zitten en pakte mijn hand.
‘Misschien past Daan gewoon niet bij ons bedrijf,’ zei ze zacht.
Ik knikte langzaam. ‘Maar hoe vertel je dat aan je dochter zonder haar hart te breken?’
De volgende dag riep ik Lisa en Daan bij elkaar in het kantoor.
‘We moeten praten,’ begon ik voorzichtig.
Lisa keek gespannen van mij naar Daan.
‘Daan,’ zei ik, ‘ik denk dat je ongelukkig bent hier. En eerlijk gezegd… wij ook.’
Er viel een lange stilte.
Daan zuchtte diep en keek naar zijn handen. ‘Misschien heb je gelijk,’ zei hij uiteindelijk. ‘Ik dacht dat het makkelijk zou zijn… Maar ik voel me hier verloren.’
Lisa begon te huilen en sloeg haar armen om hem heen.
‘Het spijt me pap,’ snikte ze. ‘Ik wilde zo graag dat dit zou werken.’
Ik voelde mijn hart breken voor haar – voor hen allebei.
We besloten samen dat Daan beter ergens anders kon gaan werken, iets wat beter bij hem paste. Het afscheid was pijnlijk, maar ook een opluchting.
Nu, maanden later, is onze relatie langzaam aan het herstellen. Lisa komt weer vaker langs – zonder spanning in haar ogen – en Daan heeft een baan gevonden waar hij gelukkig is.
Soms vraag ik me af: hadden we iets anders kunnen doen? Of is liefde soms juist loslaten?
Wat zouden jullie hebben gedaan als je in mijn schoenen stond?