Mijn wereld stortte in toen Mark me verliet met onze autistische tweeling – kan ik ooit nog in liefde geloven?
‘Je begrijpt het gewoon niet, Sanne! Ik trek dit niet meer!’
De stem van Mark galmde nog na in de gang, terwijl de voordeur met een klap dichtviel. Ik stond trillend in de woonkamer, mijn handen om het theekopje geklemd alsof het me kon redden van de leegte die zich als een koude mist om me heen sloot. Bram en Daan zaten op het kleed, hun autootjes netjes op een rij. Ze keken niet op of om. Alsof ze voelden dat hun wereld weer een stukje kleiner was geworden.
Het was amper drie weken geleden dat we de diagnose kregen. ‘Beide jongens hebben autisme,’ zei de kinderpsychiater, haar stem zacht maar onverbiddelijk. Mark had zijn handen tot vuisten gebald. Ik probeerde haar woorden te begrijpen, maar alles werd wazig. De dagen erna waren een waas van afspraken, telefoontjes en slapeloze nachten. Mark werd stiller, afstandelijker. Tot vandaag.
‘Mama?’ Bram trok aan mijn trui. Zijn blauwe ogen zochten de mijne, maar glipten er net zo snel weer langs. ‘Papa boos?’
Ik knielde naast hem neer en voelde hoe mijn hart brak. ‘Papa is even weg, lieverd. Maar ik ben hier.’
Die nacht lag ik wakker in het grote bed dat ineens veel te leeg aanvoelde. Mijn gedachten tolden: Hoe moest ik dit alleen doen? Wie zou me helpen als Bram weer urenlang krijste omdat zijn sokken niet goed zaten? Of als Daan zichzelf pijn deed omdat hij overprikkeld raakte? Mijn moeder had altijd gezegd: ‘Kinderen krijgen is mooi, maar je moet het samen doen.’ Maar samen bestond niet meer.
De volgende ochtend belde ik mijn moeder. ‘Mam, Mark is weg. Hij zegt dat hij het niet aankan.’
Even bleef het stil aan de andere kant van de lijn. Toen zuchtte ze diep. ‘Ach meisje… Je weet dat ik altijd voor je klaarsta, maar…’
‘Maar wat?’ Mijn stem klonk schor.
‘Je vader en ik worden ouder, Sanne. En die jongens… het is zo intens allemaal. Misschien kun je hulp vragen bij de gemeente?’
Ik voelde me kleiner worden met elk woord dat ze sprak. Natuurlijk hield ze van me, maar haar grenzen waren duidelijk.
De weken daarna werden een overlevingstocht. Elke dag begon met het gevecht om de jongens aangekleed te krijgen – Bram wilde alleen blauwe kleren aan, Daan moest zijn boterham precies diagonaal doorgesneden hebben. Als ik één stap oversloeg, barstte de hel los.
Op school voelde ik de blikken van andere moeders prikken als ik weer eens te laat kwam of als Bram gillend op de stoep lag omdat iemand hem had aangeraakt. Niemand zei iets, maar hun ogen spraken boekdelen: ‘Wat een slechte moeder.’
Op een dag kwam juf Marieke naar me toe. ‘Sanne, gaat het wel?’
Ik wilde zeggen dat alles prima was, maar de tranen sprongen in mijn ogen. ‘Nee,’ fluisterde ik. ‘Ik weet niet hoe lang ik dit nog volhoud.’
Ze legde haar hand op mijn arm. ‘Je hoeft het niet alleen te doen. Heb je al hulp gezocht?’
Hulp zoeken… Het leek zo simpel, maar het Nederlandse zorgsysteem bleek een doolhof van formulieren en wachtlijsten. De gemeente verwees me naar het wijkteam, die stuurde me door naar een zorginstelling, waar ik te horen kreeg dat er pas over zes maanden plek was voor begeleiding thuis.
In die maanden verloor ik mezelf steeds meer. Mijn vrienden haakten af – uitnodigingen voor etentjes verdwenen uit mijn inbox. ‘We snappen dat je druk bent,’ appte Marloes, mijn beste vriendin sinds de middelbare school. Maar haar stem klonk steeds afstandelijker als we elkaar spraken.
Op een avond zat ik uitgeput op de bank toen Mark ineens voor de deur stond. Zijn ogen waren rood doorlopen.
‘Sanne…’
Ik voelde woede opborrelen die ik niet kende van mezelf. ‘Wat doe jij hier?’
Hij keek naar zijn schoenen. ‘Ik mis ze… De jongens. En jou.’
‘Nu pas?’ Mijn stem trilde van ingehouden woede en verdriet.
Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik kon het niet… Ik was bang.’
‘En ik dan? Denk je dat ik niet bang ben? Maar ik ben gebleven!’
Hij keek me eindelijk aan. ‘Mag ik ze zien?’
Ik knikte langzaam, tegen beter weten in.
De weken daarna kwam Mark af en toe langs. Hij bleef nooit lang – een uurtje spelen, dan weer weg. De jongens leken nauwelijks op te merken dat hij er was of niet was.
Mijn moeder kwam soms helpen, maar haar energie raakte snel op. Mijn vader mopperde dat ‘vroeger iedereen gewoon zijn kinderen opvoedde zonder al die poespas’. Ik voelde me steeds meer gevangen tussen verwachtingen en realiteit.
Op een dag kreeg ik een telefoontje van Bram’s juf: ‘Hij heeft vandaag een driftbui gehad en een ander kind gebeten.’
Ik voelde de schaamte branden op mijn wangen toen ik hem ophaalde. De andere ouders keken weg of fluisterden tegen elkaar.
Thuis barstte ik in tranen uit terwijl Bram stilletjes met zijn autootjes speelde en Daan wiegend op de bank zat.
Die avond stuurde ik Mark een bericht: ‘Ik kan dit niet alleen.’
Hij belde meteen terug. ‘Wil je dat ik vaker kom?’
‘Ja,’ fluisterde ik.
Langzaam begon er iets te veranderen. Mark kwam vaker langs; soms bleef hij eten, soms bracht hij de jongens naar bed. We praatten voorzichtig over vroeger – over hoe we ooit droomden van een groot gezin en verre reizen.
Maar het vertrouwen was weg. Elke keer als hij binnenkwam, voelde ik mijn hart samentrekken van angst dat hij weer zou verdwijnen.
Op een avond zaten we samen aan tafel terwijl de jongens sliepen.
‘Denk je dat we dit ooit samen kunnen?’ vroeg Mark zacht.
Ik keek naar zijn handen – dezelfde handen die ooit mijn gezicht streelden, nu trillend van onzekerheid.
‘Ik weet het niet,’ zei ik eerlijk. ‘Ik weet niet of ik je ooit nog kan vertrouwen.’
Hij knikte langzaam.
De maanden gingen voorbij en langzaam vond ik mijn eigen kracht terug. Ik leerde hulp vragen – bij buren, bij school, bij lotgenoten die ik vond via een Facebookgroep voor ouders van autistische kinderen.
Soms voelde ik me nog steeds verscheurd tussen hoop en wanhoop; tussen liefde en teleurstelling.
Op een dag vroeg Bram: ‘Mama, ben jij blij?’
Ik slikte en keek hem aan – zijn ogen vol verwachting.
‘Soms wel,’ zei ik eerlijk. ‘En soms niet. Maar ik hou altijd van jou en Daan.’
’s Avonds lag ik in bed en dacht na over alles wat er gebeurd was – over verlies, over vechten voor mijn kinderen, over opnieuw leren vertrouwen.
Kan liefde ooit terugkomen als je hart zo vaak gebroken is? Of leer je gewoon leven met de barsten?