Mijn zoon beschuldigde mij dat ik zijn gezin heb kapotgemaakt: Ik vroeg alleen mijn schoondochter om de afwas te doen

‘Waarom doe je altijd zo moeilijk, mam? Kun je Sophie niet gewoon met rust laten?’ De stem van mijn zoon Daan trilt van woede. Ik sta in de keuken, mijn handen nog nat van het afwassen, terwijl Sophie zwijgend haar telefoon checkt aan de eettafel.

Ik voel het bloed naar mijn wangen stijgen. ‘Ik vroeg haar alleen of ze me wilde helpen met de afwas, Daan. Dat is toch niet zo vreemd?’ Mijn stem klinkt zachter dan ik wil. Ik wil niet schreeuwen, maar ik voel me klein, alsof ik een kind ben dat op haar kop krijgt.

Daan zucht diep en wrijft met zijn hand over zijn gezicht. ‘Je weet toch dat ze het druk heeft met haar werk? Ze heeft net een lange dag gehad.’

‘En ik dan?’ wil ik zeggen, maar ik slik het in. Ik ben 67, mijn rug doet pijn en sinds mijn man Jan twee jaar geleden overleed, is het huis stiller dan ooit. Ik dacht dat het fijn zou zijn als Daan en Sophie tijdelijk bij mij kwamen wonen tijdens hun verbouwing. Maar nu voelt het alsof ik een indringer ben in mijn eigen huis.

Sophie kijkt op van haar telefoon. ‘Het is gewoon… ik ben moe, mevrouw Van Dijk. Ik help morgen wel.’ Haar stem is beleefd, maar afstandelijk. Ze noemt me nooit ‘mam’, altijd ‘mevrouw Van Dijk’. Alsof we vreemden zijn.

Die avond lig ik wakker in bed. De stemmen van Daan en Sophie klinken gedempt door de muur. ‘Je moeder verwacht teveel,’ hoor ik Sophie fluisteren. ‘Ik kan niet alles doen.’

Daan antwoordt iets wat ik niet kan verstaan, maar ik voel de afstand groeien. Ik draai me om en staar naar het plafond. Waar is het misgegaan? Heb ik Daan te veel verwend? Of verwacht ik inderdaad te veel van Sophie?

De volgende ochtend probeer ik luchtig te doen. ‘Wil iemand koffie?’ vraag ik opgewekt. Daan mompelt iets en Sophie schudt haar hoofd. Ze vertrekken samen naar hun werk zonder nog een woord tegen mij te zeggen.

Ik loop door het huis, kijk naar de foto’s aan de muur: Daan als kleine jongen op het strand van Scheveningen, Jan die lacht met een vis in zijn handen, onze vakanties in Zeeland. Alles lijkt zo ver weg.

Mijn zus Marijke belt. ‘Hoe gaat het daar?’ vraagt ze.

‘Niet goed,’ geef ik toe. ‘Het voelt alsof ik alles verkeerd doe.’

‘Je hebt altijd alles voor ze gedaan,’ zegt Marijke zacht. ‘Misschien moeten ze leren wat het is om zelf verantwoordelijkheid te nemen.’

Maar als Daan en Sophie thuiskomen die avond, is de sfeer ijzig. Tijdens het eten zegt niemand iets. Ik probeer een gesprek te beginnen over de verbouwing van hun huis, maar Sophie kijkt alleen maar op haar telefoon en Daan staart naar zijn bord.

Na het eten ruim ik in mijn eentje de tafel af. In de keuken hoor ik hun stemmen weer.

‘Ze doet zo passief-agressief,’ zegt Sophie.

‘Ze bedoelt het goed,’ zegt Daan zacht.

‘Ik trek dit niet meer,’ fluistert Sophie. ‘Misschien moeten we eerder terug naar ons huis, ook al is het nog niet klaar.’

Mijn hart bonkt in mijn borstkas. Ik wil naar binnen stormen en zeggen dat dit mijn huis is, dat zij te gast zijn, dat een beetje hulp toch niet teveel gevraagd is? Maar ik doe niets. Ik voel me oud en moe.

De volgende dag besluit ik met Marijke te gaan wandelen langs de Amstel. De frisse lucht doet me goed. ‘Misschien moet je gewoon zeggen wat je voelt,’ stelt Marijke voor.

Die avond verzamel ik al mijn moed. Aan tafel, na het eten, zeg ik: ‘Ik wil graag iets zeggen.’

Daan kijkt op, Sophie zucht hoorbaar.

‘Ik weet dat het voor jullie ook niet makkelijk is,’ begin ik voorzichtig. ‘Maar sinds jullie hier wonen voel ik me… overbodig. Alsof mijn huis niet meer van mij is.’

Sophie rolt met haar ogen. ‘We proberen juist niet tot last te zijn.’

‘Maar dat zijn jullie niet,’ zeg ik snel. ‘Ik vind het fijn om jullie hier te hebben, maar soms… zou een beetje hulp fijn zijn. En misschien… een beetje waardering.’

Daan kijkt me aan, zijn ogen zachter dan eerder die week. ‘Sorry mam,’ zegt hij uiteindelijk. ‘We hadden er meer rekening mee moeten houden.’

Sophie zegt niets.

De dagen daarna lijkt er iets veranderd. Daan helpt vaker mee in huis, maakt zelfs grapjes zoals vroeger. Maar Sophie blijft afstandelijk. Ze komt laat thuis, eet snel en verdwijnt dan naar hun kamer.

Op een avond hoor ik ze weer praten.

‘Ik kan hier niet blijven,’ zegt Sophie snikkend. ‘Het voelt alsof ik altijd tekortschiet.’

‘We gaan binnenkort terug naar ons huis,’ stelt Daan haar gerust.

Twee weken later vertrekken ze inderdaad terug naar hun half-afgebouwde woning. Het huis voelt leger dan ooit.

Op zondag komt Daan langs voor koffie. Hij kijkt moe.

‘Hoe gaat het met jullie?’ vraag ik voorzichtig.

‘Niet goed,’ geeft hij toe. ‘Sophie wil misschien scheiden.’

Mijn hart slaat over.

‘Ze zegt dat ze zich nooit geaccepteerd heeft gevoeld door jou… en daardoor ook door mij.’

Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. ‘Daan… dat was nooit mijn bedoeling.’

Hij knikt, maar kijkt weg.

Die nacht lig ik weer wakker. Heb ík hun gezin kapotgemaakt? Had ik minder moeten verwachten? Of had Sophie meer begrip moeten tonen voor mijn situatie?

De weken gaan voorbij zonder veel contact. Op een dag krijg ik een berichtje van Daan: “We hebben besloten uit elkaar te gaan.”

Ik staar naar mijn telefoon, voel me leeg en schuldig tegelijk.

Was dit allemaal mijn schuld? Of was dit onvermijdelijk? Had ik anders moeten handelen?

Soms vraag ik me af: waar ligt de grens tussen zorgen voor je familie en jezelf verliezen? En wie bepaalt eigenlijk wat een goede moeder of schoonmoeder is?