Mijn zoon wilde naar het zomerhuis verhuizen: Ik zei resoluut ‘Nee’, maar bood financiële hulp aan

‘Mam, ik meen het serieus. We willen gewoon een plek voor onszelf. Waarom mag ik niet naar het zomerhuis?’ Jeroen’s stem trilt, zijn ogen zoeken de mijne. Ik sta in de keuken, mijn handen om een kop thee geklemd, terwijl buiten de regen tegen het raam tikt.

‘Omdat je er niet klaar voor bent, Jeroen. Je bent pas tweeëntwintig. Het leven is geen vakantiehuisje in de polder waar alles vanzelf gaat.’ Mijn stem klinkt harder dan ik bedoel, maar ik voel mijn hart bonzen. Sinds zijn vader drie jaar geleden overleed, ben ik alleen met hem. Alles wat ik nog heb, is hij.

Jeroen zucht diep en draait zich om naar het raam. ‘Je vertrouwt me gewoon niet. Je denkt dat ik alles verpruts.’

‘Dat zeg ik niet,’ probeer ik zachter. ‘Maar je hebt nog geen vaste baan. Je studeert nog. Hoe wil je daar leven? De winter is streng in dat huisje, weet je nog? De verwarming doet het nauwelijks en het dak lekt.’

Hij draait zich om, zijn gezicht rood van frustratie. ‘Ik ben niet meer dat kind dat je moet beschermen! Sanne en ik willen samen iets opbouwen. Jij houdt ons tegen.’

Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. ‘Jeroen, luister nou…’

Maar hij stormt weg, de trap op naar zijn kamer. De deur slaat dicht met een klap die door het hele huis galmt.

Die nacht lig ik wakker. Mijn gedachten razen. Zie ik spoken? Ben ik te beschermend? Of zie ik juist wat hij niet ziet? Het zomerhuis in Friesland is oud, vol herinneringen aan vakanties met zijn vader, aan kampvuurtjes en eindeloze zomers. Maar het is geen plek om een leven op te bouwen. Niet nu.

De volgende ochtend zit Jeroen zwijgend aan tafel. Zijn boterham blijft onaangeroerd liggen. Ik probeer luchtig te doen: ‘Wil je koffie?’

Hij schudt zijn hoofd. ‘Ik ga straks naar Sanne.’

‘Wil je dat ik met jullie praat? Misschien kunnen we samen kijken wat mogelijk is?’

Hij kijkt me aan, wantrouwend. ‘Ga je weer zeggen dat het niet mag?’

Ik zucht. ‘Jeroen… Ik wil alleen dat je gelukkig bent. Maar ik wil ook dat je veilig bent, dat je niet straks zonder geld of warmte zit.’

Hij zwijgt, pakt zijn jas en vertrekt zonder nog iets te zeggen.

Die dag bel ik mijn zus Marijke. ‘Ben ik te streng?’ vraag ik haar.

Ze lacht zachtjes. ‘Je bent gewoon bang hem kwijt te raken. Maar kinderen moeten hun eigen fouten maken.’

‘Maar als hij daar vastloopt? Als het misgaat?’

‘Dan vang jij hem op, zoals altijd.’

Die avond komt Jeroen thuis met Sanne aan zijn zijde. Ze is een lieve meid, altijd beleefd, maar nu kijkt ze me onzeker aan.

‘Mevrouw de Vries…’ begint ze voorzichtig.

‘Noem me alsjeblieft gewoon Els,’ zeg ik snel.

Ze slikt. ‘We willen het echt proberen. We hebben nagedacht over een plan. Jeroen kan bij Albert Heijn meer uren werken en ik heb een stageplek bij de basisschool in het dorp.’

Ik kijk naar hun hoopvolle gezichten en voel mijn hart breken en groeien tegelijk. Ze willen zo graag volwassen zijn.

‘En als het niet lukt?’ vraag ik zacht.

‘Dan komen we terug,’ zegt Jeroen snel.

Ik knik langzaam. ‘Het is jullie leven… Maar ik kan het niet goedkeuren. Niet nu.’

Jeroen’s gezicht betrekt meteen weer. ‘Waarom niet? We hebben alles geregeld!’

‘Omdat ik weet wat er mis kan gaan,’ zeg ik felder dan bedoeld. ‘Het huis is oud, er is geen spaargeld voor noodgevallen…’

Sanne pakt Jeroens hand vast. ‘We kunnen het proberen, mevrouw… Els.’

Ik voel me verscheurd tussen angst en trots.

Die nacht lig ik weer wakker, luisterend naar hun stemmen die fluisteren op de gang. Ik hoor Jeroen zeggen: ‘Ze zal nooit begrijpen dat we dit moeten doen.’

De volgende ochtend besluit ik het anders aan te pakken. Aan tafel schuif ik een envelop naar Jeroen toe.

‘Wat is dit?’ vraagt hij verbaasd.

‘Geld,’ zeg ik zacht. ‘Voor als jullie toch gaan. Voor noodgevallen – of om het huis op te knappen.’

Jeroen kijkt me aan alsof hij me voor het eerst ziet.

‘Dus… mag het nu wel?’ vraagt hij hoopvol.

Ik schud mijn hoofd langzaam. ‘Nee, Jeroen. Ik keur het nog steeds niet goed… Maar als je gaat, wil ik dat je veilig bent.’

Er valt een stilte waarin alleen de klok tikt.

Sanne fluistert: ‘Dank u wel…’

Jeroen vouwt de envelop open en kijkt naar het geld alsof hij niet weet wat hij ermee moet doen.

‘Ik wil alleen dat jullie weten waar je aan begint,’ zeg ik zachtjes.

De weken daarna verandert er weinig aan hun plannen. Ze praten minder met mij, meer met elkaar. Soms hoor ik ze lachen in de tuin, soms ruziën ze over kleine dingen – wie de boodschappen doet, wie de was ophangt.

Op een avond komt Jeroen laat thuis. Zijn ogen zijn rood van het huilen.

‘Wat is er gebeurd?’ vraag ik bezorgd.

Hij zakt neer op de bank en barst in tranen uit. ‘Sanne twijfelt… Ze weet niet of ze dit wel wil.’

Ik sla mijn armen om hem heen zoals toen hij klein was.

‘Misschien is dit gewoon te snel,’ fluister ik.

Hij snikt: ‘Misschien heb je gelijk… Maar waarom voelt het dan alsof jij altijd tegen me bent?’

Mijn hart breekt opnieuw. ‘Omdat ik bang ben je kwijt te raken, Jeroen… Je bent alles wat ik nog heb.’

We zitten lang samen in stilte.

Een week later besluiten ze samen om voorlopig in de stad te blijven wonen – Sanne’s ouders bieden hun een kamer aan tot ze meer zekerheid hebben.

Jeroen komt naar me toe met tranen in zijn ogen, maar deze keer van opluchting.

‘Dank je mam… Voor alles.’

Ik glimlach door mijn tranen heen en trek hem dicht tegen me aan.

Nu zit ik hier, alleen in de keuken met een kop thee, luisterend naar de regen die weer tegen het raam tikt. Heb ik goed gehandeld? Of heb ik hem juist iets ontnomen wat hij moest leren? Soms vraag ik me af: wanneer laat je los – en wanneer hou je juist vast?