Mijn zus Anouk gaf alles op voor haar kinderen, maar toen ze haar het hardst nodig had, lieten ze haar in de steek
‘Waarom komt Daan niet meer langs?’ De stem van mijn zus Anouk klinkt schor en gebroken door de telefoon. Ik staar naar het scherm, mijn vingers trillen. ‘Hij heeft het druk, denk ik,’ lieg ik zachtjes, terwijl ik weet dat haar zoon al weken geen stap in haar flat in Amersfoort heeft gezet.
Anouk was altijd de sterke van ons twee. Als kind al nam ze het voor me op als ik werd gepest op het schoolplein van de Kees Stipplein. Later, toen ze zelf moeder werd, leek haar kracht alleen maar toe te nemen. Ze werkte parttime bij de bibliotheek, maar alles draaide om haar kinderen: Daan en Lotte. Ze bracht ze naar hockey, bakte pannenkoeken voor hun vriendjes, bleef tot diep in de nacht wakker als ze ziek waren. Haar man, Erik, was vaak afwezig – eerst door zijn werk als vrachtwagenchauffeur, later omdat hij simpelweg niet meer thuiskwam.
‘Mam, je moet niet zo zeuren,’ hoorde ik Lotte laatst zeggen toen ik op bezoek was. ‘Iedereen heeft het druk.’ Anouk glimlachte flauwtjes en streek over Lottes haar. ‘Ik snap het lieverd.’ Maar ik zag de pijn in haar ogen.
Toen Anouk vorig jaar hoorde dat ze MS had, stortte haar wereld in. Ze probeerde het te verbergen – voor mij, voor zichzelf, vooral voor haar kinderen. Maar haar handen begonnen te trillen, ze struikelde soms over haar eigen voeten. De boodschappen werden zwaarder, de trap naar haar slaapkamer een berg.
‘Wil je dat ik blijf slapen?’ vroeg ik op een avond. Ze schudde haar hoofd. ‘Nee joh, straks denken ze dat ik het niet alleen kan.’
Maar ze kon het niet alleen. En Daan en Lotte kwamen steeds minder vaak. Eerst waren er tentamens, toen een nieuwe baan, een vriendje. ‘Ze zijn jong,’ zei Anouk steeds verontschuldigend tegen mij. ‘Ze moeten hun eigen leven leiden.’
Ik voelde woede in mij opborrelen. ‘Maar jij hebt alles voor hen opgegeven! Waar zijn ze nu?’
Ze haalde haar schouders op. ‘Misschien heb ik ze te veel verwend.’
Op een gure zaterdagmiddag zat ik bij haar aan de keukentafel. Buiten sloeg de regen tegen het raam. Anouk probeerde een kopje thee te zetten, maar liet het kopje vallen. Het porselein brak in duizend stukjes op de tegelvloer.
‘Laat mij maar,’ zei ik snel en pakte de bezem.
Ze keek me aan met vochtige ogen. ‘Ik voel me zo nutteloos, Marieke.’
‘Je bent niet nutteloos,’ zei ik fel. ‘Je hebt twee prachtige kinderen grootgebracht.’
Ze lachte bitter. ‘Die hun moeder niet meer willen zien.’
Die avond belde ik Daan. ‘Je moeder heeft je nodig,’ zei ik zonder omwegen.
Hij zuchtte hoorbaar. ‘Tante Marieke, ik weet het… Maar ik heb het zo druk met werk en…’
‘Ze is ziek, Daan! Ze kan amper meer lopen!’
‘Ik kom binnenkort wel langs.’
Maar hij kwam niet.
De weken trokken voorbij. Anouk werd stiller, haar blik doffer. Soms zat ze urenlang voor zich uit te staren naar de oude foto’s op de schouw: Daan als peuter met chocoladevlekken op zijn gezicht; Lotte in haar hockeytenue; Erik die lachend een barbecue aansteekt – alsof alles nog goed was.
Op een dag vond ik Anouk huilend in bed. ‘Ik ben zo bang om alleen te sterven,’ fluisterde ze.
Ik kroop naast haar onder het dekbed en hield haar vast zoals zij mij vroeger vasthield als ik nachtmerries had.
‘Je bent niet alleen,’ zei ik zachtjes, maar zelfs terwijl ik het zei voelde ik hoe leeg die woorden klonken.
De huisarts stelde thuiszorg voor, maar Anouk wilde geen vreemden in huis. ‘Ik wil mijn kinderen,’ snikte ze.
Ik probeerde Lotte te bellen. Geen gehoor. Een appje bleef onbeantwoord.
Op een dag stond Erik ineens voor de deur – grijs geworden, met wallen onder zijn ogen. ‘Hoe is het met haar?’ vroeg hij schor.
‘Slecht,’ zei ik kortaf.
Hij knikte en liep naar binnen zonder zijn jas uit te trekken. In de woonkamer keek hij zwijgend naar Anouk, die hem aankeek met een mengeling van hoop en wrok.
‘Waarom ben je weggegaan?’ vroeg ze zacht.
Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik kon het niet meer aan.’
‘En nu?’
‘Nu wil ik er zijn… als dat nog mag.’
Ze draaide zich om naar het raam. ‘Het is te laat, Erik.’
De dagen werden korter, de nachten langer. Anouk sliep steeds meer, at steeds minder. Soms leek ze even op te fleuren als ik binnenkwam met verse bloemen of een bakje kibbeling van de markt.
Maar elke keer als de deurbel ging, keek ze hoopvol op – om vervolgens teleurgesteld weg te zinken als het weer niet Daan of Lotte was.
Op een avond zat ik naast haar bed toen ze plotseling mijn hand pakte.
‘Marieke… beloof me dat je bij me blijft tot het einde.’
‘Dat beloof ik,’ fluisterde ik met tranen in mijn ogen.
En zo zat ik daar, nacht na nacht, luisterend naar haar ademhaling die steeds zwakker werd.
Op een koude ochtend in februari blies Anouk haar laatste adem uit terwijl ik haar hand vasthield.
Daan en Lotte kwamen pas dagen later – te laat om afscheid te nemen.
Bij de uitvaart stonden ze stijf naast elkaar, ongemakkelijk kijkend naar hun moeders kist. Ik voelde woede en verdriet tegelijk: hoe konden ze zo hard zijn? Hoe konden ze vergeten wat zij allemaal voor hen had gedaan?
Na afloop kwam Lotte naar me toe. Haar ogen waren rood van het huilen – of misschien van schaamte.
‘Het spijt me, tante Marieke,’ fluisterde ze.
Ik knikte alleen maar. Wat moest ik zeggen?
’s Avonds zat ik alleen thuis aan tafel, starend naar een oude foto van Anouk en mij als kinderen op het strand van Scheveningen.
Waar is het misgegaan? Hoe zijn we elkaar zo kwijtgeraakt in deze snelle wereld?
Zou jij je moeder laten zitten als ze je het hardst nodig heeft? Of zijn we allemaal te druk geworden om nog echt om elkaar te geven?