Na 62-jarige leeftijd liet mijn man me achter voor een waarzegster: Mijn huwelijk is voorbij

‘Dus… je gaat echt weg?’ Mijn stem trilt, maar ik probeer het niet te laten merken. Mark kijkt me niet aan. Hij staart naar de vloer, zijn handen diep in zijn zakken. ‘Anna, ik… Ik kan niet anders. Het is beter zo.’

Beter voor wie? wil ik schreeuwen. Maar ik slik het in. De stilte tussen ons is dikker dan ooit. Na 35 jaar samen, na drie kinderen, na alles wat we hebben meegemaakt – hoe kan hij dit zomaar zeggen? Mijn hoofd bonkt, mijn hart slaat op hol. Ik voel me alsof ik uit mijn eigen huis wordt getrapt, terwijl ik gewoon aan de keukentafel zit.

‘Is het vanwege haar?’ vraag ik. Ik weet het antwoord al. Iedereen in het dorp weet het inmiddels. Mark en die vrouw van de markt, die zichzelf “waarzegster” noemt. Ze leest handen, legt tarotkaarten, fluistert mensen dingen toe die ze willen horen. Ik heb haar altijd een beetje zielig gevonden – tot nu.

Mark haalt zijn schouders op. ‘Het is niet alleen zij. Het is alles. Jij, ik… We zijn elkaar kwijtgeraakt.’

Ik wil hem slaan, schreeuwen, huilen – alles tegelijk. Maar ik doe niets. Ik ben Anna van der Veen, moeder van drie volwassen kinderen, oma van twee kleinkinderen, en nu… verlaten vrouw.

De dagen daarna zijn een waas. Ik loop door het huis in Amersfoort dat we samen kochten toen we nog jong waren. Overal herinneringen: de vlek op het tapijt van die keer dat onze jongste, Sophie, haar beker ranja liet vallen; de foto’s aan de muur van vakanties in Zeeland; Marks oude jas aan de kapstok – nog steeds ruikend naar zijn aftershave.

Mijn oudste zoon, Jeroen, belt me elke dag. ‘Mam, kom bij ons eten vanavond?’ Maar ik wil niet. Ik wil niet dat mijn kinderen me zo zien: gebroken, leeg, oud.

Op een avond zit ik alleen op de bank als mijn dochter Sophie binnenstormt. ‘Mam! Je moet niet zo alleen zitten! Kom op, we gaan wandelen.’

‘Ik heb geen zin,’ mompel ik.

Ze zucht en pakt mijn jas. ‘Je moet eruit. Je moet ademen.’

Buiten is het koud en nat. De regen slaat tegen mijn gezicht als een wake-up call. Sophie praat tegen me over haar werk, haar kinderen, maar ik hoor haar nauwelijks. Mijn gedachten dwalen steeds af naar Mark en die vrouw – hoe ze samen lachen, hoe hij haar misschien vasthoudt zoals hij mij vroeger vasthield.

‘Mam?’ Sophie stopt en kijkt me aan. ‘Je bent sterker dan je denkt.’

Ik lach schamper. ‘Sterk? Ik voel me zwakker dan ooit.’

Ze knijpt in mijn hand. ‘Je hebt ons nog. En jezelf.’

Maar wie ben ik zonder Mark? Zonder het leven dat ik kende?

De weken gaan voorbij. Mark komt af en toe langs om spullen te halen. Elke keer als hij binnenkomt, ruikt het huis anders – kouder, leger. Hij vermijdt mijn blik, praat over praktische dingen: de hypotheek, de auto, de hond.

Op een dag komt hij met haar mee. Ze blijft in de auto wachten terwijl hij snel wat kleren pakt.

‘Waarom doe je dit?’ vraag ik zacht.

Hij zucht diep. ‘Anna… Ik voel me levend bij haar. Ze luistert naar me.’

‘En ik dan? Heb ik nooit geluisterd?’

Hij zegt niets meer en loopt weg.

’s Nachts lig ik wakker in bed dat te groot voelt zonder hem naast me. Ik denk aan vroeger: hoe we elkaar ontmoetten op een feestje van vrienden in Utrecht; hoe hij me meenam op zijn oude fiets naar het park; hoe we samen lachten om de stomste dingen.

Was het allemaal een leugen? Of zijn we gewoon veranderd?

Mijn zus Marijke belt me op een zondagmiddag. ‘Anna, kom bij mij logeren in Groningen. Even eruit.’

Ik twijfel – alles in mij wil zich verstoppen – maar uiteindelijk ga ik toch. In Marijkes huis voel ik me voor het eerst in weken een beetje licht. We drinken wijn, praten tot diep in de nacht over vroeger, over onze ouders die altijd zeiden: “Houd elkaar vast.”

‘Misschien heb ik te hard vastgehouden,’ zeg ik zacht.

Marijke legt haar hand op mijn arm. ‘Of misschien heeft hij gewoon losgelaten.’

Terug thuis probeer ik mijn leven opnieuw vorm te geven. Ik meld me aan voor een schildercursus in het buurthuis – iets wat ik altijd al wilde doen maar nooit durfde omdat Mark het “onzin” vond.

De eerste les sta ik te trillen van de zenuwen tussen allemaal onbekenden. Maar als ik mijn penseel over het doek haal, voel ik iets wat ik lang niet heb gevoeld: vrijheid.

Langzaam begin ik mezelf terug te vinden in kleine dingen: een kop koffie op het terras van de bibliotheek; een wandeling door het bos; een avondje lachen met vriendinnen die ik jaren niet had gezien omdat Mark altijd vond dat ze “te druk” waren.

Toch blijft het moeilijk als mensen vragen: ‘Hoe gaat het nu met je?’ Wat moet ik zeggen? Dat ik elke ochtend wakker word met een steen op mijn borst? Dat ik soms hoop dat Mark terugkomt – en soms juist niet?

Op een dag krijg ik een kaartje van Mark: “Het spijt me dat het zo gelopen is.” Geen uitleg, geen excuses – alleen dat.

Ik scheur het kaartje doormidden en gooi het weg.

Mijn kinderen komen vaker langs dan ooit tevoren. We eten samen stamppot zoals vroeger op woensdagavond. Mijn kleinzoon vraagt: ‘Oma, waarom woont opa niet meer hier?’

Ik slik en zeg: ‘Omdat grote mensen soms andere keuzes maken.’

’s Nachts huil ik nog steeds soms om alles wat verloren is gegaan – om de dromen die nooit uitkwamen, om de liefde die verdween zonder waarschuwing.

Maar er zijn ook momenten van hoop: als Sophie me belt om te vertellen dat ze zwanger is; als Jeroen zegt dat hij trots op me is; als ik mezelf betrap op een glimlach terwijl ik schilder.

Op een dag kom ik Mark tegen op de markt. Hij staat bij de kraam van de waarzegster – zij glimlacht naar hem alsof ze de wereld bezit.

Onze blikken kruisen elkaar even. Hij kijkt weg.

Ik draai me om en loop verder – hoofd omhoog, schouders recht.

Misschien ben ik niet meer wie ik was toen Mark bij me was. Misschien ben ik iets nieuws aan het worden – iemand die zichzelf kan dragen, zelfs als alles anders loopt dan gedacht.

En toch vraag ik me af: Hoeveel kun je verliezen voordat je jezelf vindt? Wie ben je als alles wat je kende wegvalt?

Wat zouden jullie doen als je hele leven plotseling verandert? Zou je opnieuw durven beginnen?