Na de Dood van Mark: De Waarheid die Mijn Leven Veranderde

‘Waarom heb je me nooit verteld waar je écht was, Mark?’ Mijn stem trilt terwijl ik zijn oude leren jas tegen mijn borst druk. De geur van zijn aftershave hangt er nog in, scherp en vertrouwd, maar nu doet het pijn. Het is drie weken sinds zijn dood – een hartaanval, zomaar, op een gewone dinsdagochtend in onze keuken in Amersfoort. Ik was koffie aan het zetten, hij bladerde door de krant. En toen was hij weg.

Iedereen zei dat ik sterk moest zijn voor onze dochter, Lotte. Maar hoe doe je dat als je eigen hart in duizend stukjes ligt? De begrafenis was een waas van bloemen, handen en gezichten die ik nauwelijks herkende. Mijn schoonmoeder, Gerda, keek me aan met die blik die altijd zei dat ik niet goed genoeg was voor haar zoon. ‘Je moet door,’ zei ze. ‘Mark zou dat gewild hebben.’

Maar ik kon niet door. Ik kon niet slapen, niet eten. Overal zag ik Mark: in de lege stoel aan tafel, in de jas aan de kapstok, in het halfvolle glas water op zijn nachtkastje. En toen vond ik het mapje in zijn lade. Een mapje met papieren die niet van mij waren – brieven, foto’s, bonnetjes van een restaurant in Utrecht waar wij nooit samen waren geweest.

Mijn handen trilden toen ik de eerste brief opende. ‘Lieve Mark,’ stond er in een sierlijk handschrift. ‘Ik mis je. Wanneer kom je weer?’ De brief was ondertekend met ‘Sanne’. Mijn adem stokte. Sanne? Ik kende geen Sanne. Of toch wel? Ik dacht aan die ene keer dat Mark zei dat hij moest overwerken, maar laat thuis kwam met een glimlach die niet bij hem paste.

‘Mam?’ Lotte stond in de deuropening, haar ogen rood van het huilen. ‘Gaat het?’

Ik slikte de tranen weg en stopte de brieven snel terug in het mapje. ‘Ja lieverd, het gaat wel.’ Maar het ging helemaal niet.

Die nacht lag ik wakker en hoorde de regen tegen het raam tikken. Mijn gedachten tolden. Wie was Sanne? Was ze een collega? Een oude vriendin? Of… iets anders? Ik voelde me misselijk bij het idee.

De volgende ochtend bracht ik Lotte naar school en reed daarna naar Utrecht. Het restaurant van de bonnetjes lag aan de Oudegracht, tussen de toeristenwinkels en bruine cafés. Ik bestelde koffie en vroeg voorzichtig aan de serveerster: ‘Komt hier vaak een man met donker haar, blauwe ogen? Mark van Dijk?’

Ze knikte meteen. ‘Ja hoor, hij kwam hier vaak met een vrouw en een meisje van een jaar of zes.’

Mijn hart sloeg over. Een meisje? Had Mark… een ander gezin?

Thuis zocht ik verder in zijn spullen. In zijn e-mail vond ik berichten naar Sanne: ‘Tot vrijdag, kus.’ En foto’s van Mark met een klein meisje op zijn schouders – lachend, gelukkig, op het strand bij Scheveningen. Ik herkende zijn glimlach, maar niet de vrouw naast hem.

Ik belde mijn beste vriendin Iris. ‘Iris, ik weet niet wat ik moet doen,’ snikte ik door de telefoon.

‘Kom nu meteen hierheen,’ zei ze zonder aarzelen.

Bij Iris op de bank vertelde ik alles. Ze hield mijn hand vast terwijl ik huilde tot ik geen tranen meer had.

‘Je moet haar opzoeken,’ zei Iris zacht. ‘Je hebt recht op antwoorden.’

Het adres van Sanne stond op één van de brieven: een flat in Kanaleneiland. Mijn handen trilden toen ik aanbelde. Een vrouw met lang blond haar deed open. Ze keek me aan alsof ze me verwachtte.

‘Jij bent Eva,’ zei ze zacht.

Ik knikte.

Ze liet me binnen zonder iets te zeggen. In de woonkamer zat een meisje te kleuren aan tafel – ze leek sprekend op Mark.

‘Dit is Noor,’ zei Sanne. ‘Mark… was haar vader.’

Het gesprek dat volgde was pijnlijk en eerlijk. Sanne vertelde dat ze Mark zeven jaar geleden had leren kennen op zijn werk. Ze wist van mij, maar Mark had gezegd dat hij niet kon kiezen.

‘Hij hield van jullie allebei,’ fluisterde Sanne.

Woede borrelde in me op. Hoe kon hij dit doen? Hoe kon hij mij én Lotte zo bedriegen?

Thuis wachtte Lotte op me met grote ogen. ‘Waar was je zo lang?’

Ik wilde haar beschermen tegen de waarheid, maar wist dat ik niet kon blijven liegen.

‘Lotte… papa had nog een dochter,’ zei ik voorzichtig.

Ze keek me aan alsof ze me niet begreep. ‘Wat bedoel je?’

Ik legde uit wat ik wist, zo eerlijk mogelijk zonder haar te veel pijn te doen.

De weken daarna waren zwaar. Gerda kwam langs en eiste uitleg. ‘Dit kan niet waar zijn! Mijn zoon zou zoiets nooit doen!’ schreeuwde ze.

‘Maar het is wél waar,’ zei ik zacht.

De familie viel uit elkaar. Mark’s broer wilde niets meer met mij te maken hebben; mijn schoonzus stuurde boze berichten vol verwijten.

Toch voelde ik ook opluchting – eindelijk wist ik waarom Mark soms zo ver weg leek, waarom hij altijd excuses had voor zijn afwezigheid bij familiefeestjes.

Langzaam probeerde ik mijn leven weer op te bouwen. Ik zocht contact met Sanne en Noor – niet voor mezelf, maar voor Lotte. Ze had recht op haar zusje te kennen.

De eerste ontmoeting tussen Lotte en Noor was ongemakkelijk; twee meisjes die elkaar nieuwsgierig aankeken maar niets durfden te zeggen.

‘Wil je mijn kleurpotloden lenen?’ vroeg Noor uiteindelijk verlegen.

Lotte knikte en glimlachte voorzichtig.

Misschien konden zij samen iets nieuws opbouwen uit alles wat kapot was gegaan.

Soms kijk ik naar foto’s van Mark en vraag me af wie hij echt was – de man die mij ’s nachts vasthield of de man die loog tegen twee vrouwen tegelijk?

Ben ik ooit echt gelukkig geweest, of heb ik altijd alleen maar geloofd in een droom die nooit bestond? Wat zouden jullie doen als je zoiets ontdekte na het verlies van iemand van wie je hield?