Na de scheiding bleef ik achter met de hypotheek, de kinderen en de stilte: Een nieuw begin in Rotterdam

‘Ik kan niet meer, Sanne. Ik moet iets veranderen. Ik wil een ander leven.’

Zijn stem trilde nauwelijks, maar zijn ogen weken geen seconde van mijn gezicht. Het was een dinsdagavond in maart, regen tikte tegen de ramen van ons huis in Rotterdam-Zuid. De kinderen sliepen boven. Ik dacht dat we gewoon moe waren, zoals iedereen. Maar Mark zat daar, zijn handen gevouwen om zijn koffiekopje, en verbrak in één zin het fundament van mijn bestaan.

‘Wat bedoel je?’ vroeg ik, mijn stem schor. ‘We hebben het zwaar, ja. Maar wie niet? De kinderen, de hypotheek…’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik voel me leeg. Ik wil niet meer zo leven. Ik heb iemand ontmoet.’

Die woorden sneed harder dan de wind op de Maasbrug. Mijn hart bonsde in mijn keel. Alles werd stil vanbinnen, alsof ik onder water werd getrokken. Ik hoorde mezelf vragen: ‘Wie?’ Maar het deed er niet toe. Het was niet alleen zij, het was alles wat wij niet meer waren.

De dagen erna waren een waas van gesprekken met advocaten, tranen op het toilet en slapeloze nachten waarin ik naar het plafond staarde en probeerde te begrijpen waar het mis was gegaan. Mijn moeder belde elke dag. ‘Sanne, je moet sterk zijn voor de kinderen.’ Maar hoe doe je dat als je zelf uit elkaar valt?

De kinderen – Daan van acht en Lotte van vijf – voelden het meteen. Daan vroeg: ‘Komt papa nog thuis?’ Lotte kroop ’s nachts bij mij in bed en fluisterde: ‘Mama, huil niet.’ Ik probeerde te glimlachen, maar mijn gezicht voelde als een masker dat elk moment kon breken.

Mark verhuisde naar een appartement aan de andere kant van de stad. Hij kwam de kinderen halen op woensdag en om het weekend. De eerste keer dat ze gingen, stond ik in de deuropening met mijn jas nog aan toen ze al wegreden. Het huis voelde leeg en koud, alsof alle lucht eruit was gezogen.

De hypotheek bleef op mijn naam staan. Mark betaalde alimentatie, maar het was krap. Ik werkte drie dagen per week als doktersassistente in een huisartsenpraktijk in Charlois. Mijn baas, mevrouw Van Dijk, keek me bezorgd aan toen ik weer te laat kwam na een slapeloze nacht.

‘Sanne, als je wilt praten…’

Ik schudde mijn hoofd. ‘Het gaat wel.’ Maar het ging niet.

De avonden waren het ergst. Als de kinderen sliepen en het huis stil was, hoorde ik alleen mijn eigen ademhaling en het zachte gezoem van de koelkast. Soms liep ik door de kamers en raakte ik dingen aan: Marks oude gitaar, zijn boeken over geschiedenis, zijn aftershave die nog in de badkamer stond. Alles rook nog naar hem.

Mijn zus Iris kwam vaak langs met haar dochtertje Noor. Ze bracht wijn mee en luisterde naar mijn verhalen.

‘Je moet boos worden,’ zei ze op een avond terwijl we op het balkon zaten te roken. ‘Hij laat jou achter met alles! De kinderen, het huis…’

Maar ik voelde vooral leegte. Boosheid kwam pas later, toen ik ontdekte dat Mark met zijn nieuwe vriendin – een collega van zijn werk – foto’s plaatste op Facebook van hun weekendjes weg in Maastricht en Parijs.

Mijn ouders vonden dat ik moest vechten voor meer geld. ‘Je hebt recht op meer,’ zei mijn vader streng aan de telefoon. Maar ik wilde geen strijd meer. Ik wilde alleen rust.

De maanden sleepten zich voort. Ik leerde boodschappen doen met een lijstje en zonder Mark die altijd te veel chocola meenam. Ik leerde fietsen met twee kinderen door de regen naar school zonder te mopperen. Ik leerde huilen onder de douche zodat niemand het hoorde.

Op een dag kreeg Daan ruzie op school omdat hij zei dat zijn vader ‘weg was gegaan’. Zijn juf belde me: ‘Hij is boos en verdrietig, Sanne.’ Ik voelde me schuldig – alsof ik had gefaald als moeder én als vrouw.

Lotte begon te stotteren als ze over haar vader sprak. De huisarts zei dat het vanzelf over zou gaan, maar elke keer dat ze ‘p-p-papa’ zei, brak er iets in mij.

Vriendinnen nodigden me uit voor etentjes of yoga-avonden, maar ik had geen energie om sociaal te doen. Op Instagram leek iedereen gelukkig getrouwd of net terug van vakantie naar Bali. Mijn wereld was kleiner geworden: werk, kinderen, huis.

Op een avond zat ik aan de keukentafel met een stapel rekeningen voor me. De hypotheek moest weer betaald worden en mijn spaargeld slonk snel. Ik dacht aan verkopen – maar waar moesten we dan heen? Een flatje driehoog-achter in Crooswijk? De kinderen uit hun vertrouwde buurt halen?

Ik belde Mark.
‘Kun je misschien wat extra bijdragen deze maand? Het is krap…’
Hij zuchtte aan de andere kant van de lijn.
‘San, ik heb ook kosten nu…’
‘Maar dit is óns huis! Jouw kinderen!’
‘Ik doe wat ik kan.’

Na dat gesprek gooide ik mijn telefoon op bed en huilde tot mijn ogen prikten.

Toch kwamen er ook kleine lichtpuntjes. Op een zondagmiddag fietste ik met Daan en Lotte langs de Maasboulevard. De zon scheen en Lotte lachte om een hondje dat achter haar aan rende. Daan riep: ‘Mama, kijk hoe hard ik kan!’ Voor het eerst voelde ik iets van hoop – misschien konden we samen iets nieuws opbouwen.

Langzaam vond ik ritme in ons nieuwe leven. We maakten tradities: pannenkoeken op vrijdagavond, samen film kijken op zaterdag, picknicken in het Kralingse Bos als het mooi weer was. De stilte in huis werd minder dreigend; soms voelde ze zelfs als rust.

Toch bleef er pijn. Op vaderdag maakte Lotte een tekening voor Mark en vroeg: ‘Waarom woont papa niet meer bij ons?’ Ik wist nooit precies wat ik moest zeggen.

Soms droomde ik dat Mark terugkwam – dat hij spijt had en alles weer werd zoals vroeger. Maar als ik wakker werd, wist ik dat die tijd voorbij was.

Nu is het bijna een jaar geleden sinds die avond aan de keukentafel. Ik ben sterker geworden dan ik dacht – maar ook kwetsbaarder dan ooit.

Soms vraag ik me af: Had ik iets kunnen doen om dit te voorkomen? Of is dit gewoon hoe het leven soms loopt? Wat betekent familie eigenlijk als alles verandert?

Wat zouden jullie doen als je alles opnieuw moest opbouwen? Hoe leer je weer vertrouwen na zo’n breuk?