Na haar dood vond ik een brief die mijn moeder nooit verstuurde: Plotseling begreep ik haar stille lijden

‘Waarom heb je me nooit gewoon vastgehouden, mam?’ De woorden blijven in mijn hoofd rondzingen terwijl ik haar kleren vouw, de geur van haar wasmiddel nog vers in de stof. Mijn broer Daan staat in de deuropening, zijn handen diep in zijn zakken. ‘We moeten opschieten, Eva. De notaris wacht niet.’

Ik knik, maar mijn handen trillen. Het huis is stil, te stil. Alsof het zelf niet weet wat het met haar afwezigheid aan moet. Mijn moeder, altijd zo gesloten, zo afstandelijk. Ik heb haar nooit horen lachen zoals de moeders van mijn vriendinnen dat deden. Geen warme knuffels, geen grapjes aan de keukentafel. Alleen haar strakke blik en de eindeloze lijst van dingen die nog moesten gebeuren.

‘Eva, kom je?’ Daan’s stem klinkt ongeduldig. Ik zucht en leg de stapel truien opzij. Terwijl ik de onderste la open, valt er een vergeelde envelop uit een stapel oude handdoeken. Mijn naam staat er niet op. Alleen: “Voor H.”

Mijn hart slaat over. H? Wie is H? Mijn moeder heette Marijke, mijn vader heet Jan. Niemand in onze familie begint met een H. Ik draai de envelop om in mijn handen, twijfel even, maar scheur hem dan open.

‘Wat doe je?’ Daan komt naast me staan en kijkt over mijn schouder mee. ‘Wat is dat?’

Ik begin te lezen. De eerste regels zijn bibberig geschreven:

“Lieve Henk,

Er gaat geen dag voorbij dat ik niet aan je denk. Soms vraag ik me af hoe mijn leven eruit had gezien als ik andere keuzes had gemaakt…”

Mijn adem stokt. Henk? Wie is Henk? Daan pakt de brief uit mijn handen en leest verder. Zijn gezicht wordt wit.

‘Denk je…’ begint hij, maar hij maakt zijn zin niet af.

De rest van de dag beweeg ik als een schim door het huis. De notaris praat over erfenissen en testamenten, maar ik hoor hem nauwelijks. In mijn hoofd speelt alleen die ene vraag: wie was Henk voor mama?

’s Avonds zit ik alleen aan de keukentafel met de brief voor me uitgespreid. De woorden dansen voor mijn ogen:

“…Ik heb altijd spijt gehad dat ik je niet ben gevolgd naar Groningen. Maar ik kon Jan niet verlaten, niet met twee kleine kinderen…”

Mijn keel knijpt dicht. Mijn moeder had een ander lief gehad? Iemand voor of tijdens haar huwelijk met papa? Waarom heeft ze daar nooit iets over gezegd?

De dagen daarna kan ik nergens anders aan denken. Ik zoek oude fotoalbums af, speur naar aanwijzingen in vergeelde agenda’s en dagboeken, maar vind niets. Tot ik op een regenachtige middag tante Els bel, mama’s jongere zus.

‘Els, mag ik iets vragen? Weet jij wie Henk is?’

Het blijft even stil aan de andere kant van de lijn.

‘O, Eva…’ zucht Els uiteindelijk. ‘Dat is een oud verhaal.’

‘Wil je het me alsjeblieft vertellen?’

Els aarzelt, maar begint dan te praten. Over hoe mama vroeger verliefd was op Henk, een jongen uit het dorp verderop. Hoe ze samen plannen maakten om naar het noorden te verhuizen, weg uit het benauwde Brabantse dorp waar iedereen alles van elkaar wist. Maar toen werd oma ziek en moest mama thuis blijven om voor haar te zorgen. Henk vertrok alleen.

‘En papa?’ vraag ik zacht.

‘Jan was er altijd,’ zegt Els voorzichtig. ‘Hij hield van je moeder, maar… ze heeft Henk nooit vergeten.’

Ik hang op en staar naar de regen die tegen het raam slaat. Alles wat ik dacht te weten over mijn moeder voelt ineens wankel.

Die avond ga ik bij papa langs. Hij zit in zijn oude leren stoel, zijn ogen rood van het huilen.

‘Papa…’ begin ik aarzelend. ‘Heb jij ooit gehoord van Henk?’

Hij kijkt me lang aan, alsof hij weegt hoeveel hij wil zeggen.

‘Ja,’ zegt hij uiteindelijk zacht. ‘Ik heb het altijd geweten.’

Mijn hart bonkt in mijn keel.

‘Waarom heb je er nooit iets over gezegd?’

Hij haalt zijn schouders op. ‘Omdat het niet uitmaakte. Ze koos voor mij, voor jullie. Maar soms… soms voelde ik haar verdriet.’

Ik weet niet wat ik moet zeggen. Alles voelt ineens zo dubbel: liefde en spijt, trouw en gemis, allemaal door elkaar.

De weken daarna probeer ik mijn moeder opnieuw te leren kennen via haar spullen, haar foto’s, haar handschrift in oude receptenboeken. Ik vind kleine aanwijzingen: een ansichtkaart uit Groningen zonder afzender, een liedje dat ze altijd neuriede als ze dacht dat niemand luisterde.

Op een dag vind ik mezelf terug op het station van Groningen, met de brief in mijn tas. Ik weet niet precies wat ik hoop te vinden – misschien alleen een stukje rust.

Ik loop door de stad, stel me voor hoe mama hier had kunnen wonen, misschien met Henk aan haar zijde. Zou ze gelukkiger zijn geweest? Of had ze altijd iets gemist?

’s Avonds bel ik Daan.

‘Weet je nog hoe we altijd dachten dat mama zo koud was?’ vraag ik.

‘Ja,’ zegt hij zacht.

‘Misschien was ze gewoon verdrietig.’

Hij zwijgt even.

‘Misschien hebben we haar nooit echt gekend.’

De maanden verstrijken. Langzaam groeit er iets nieuws tussen mij en papa – begrip misschien, of gewoon het besef dat iedereen zijn eigen geheimen draagt.

Op mama’s sterfdag zitten we samen aan tafel, Daan, papa en ik. We drinken koffie en halen herinneringen op – niet alleen aan haar strengheid, maar ook aan de kleine momenten van zachtheid die we nu pas herkennen.

‘Denk je dat ze gelukkig was?’ vraagt Daan opeens.

Ik kijk naar papa. Hij knikt langzaam.

‘Op haar eigen manier wel,’ zegt hij.

En ik? Ik weet het niet zeker. Maar misschien is dat ook niet belangrijk meer.

Soms vraag ik me af: hoeveel weten we eigenlijk echt van de mensen van wie we houden? En hoeveel blijft er altijd onuitgesproken?