Na twintig jaar huwelijk liet hij me achter – en ik bleef met lege handen

‘Dus… dat was het dan?’ Mijn stem trilt, terwijl ik naar Mark kijk. Zijn ogen glijden weg, alsof hij zich schaamt. ‘Ik denk dat het beter is zo, Anneke. We zijn uit elkaar gegroeid.’

Uit elkaar gegroeid. Die woorden echoën in mijn hoofd als een koude windvlaag door een leeg huis. Twintig jaar lang was ik zijn alles: zijn steun, zijn schaduw, zijn anker. En nu sta ik hier, in onze woonkamer in Amersfoort, tussen de verhuisdozen die niet van mij zijn.

‘Wanneer heb je besloten dat je zonder mij verder wilde?’ vraag ik, mijn handen trillend om de mok thee die ik niet meer proef.

Mark haalt zijn schouders op. ‘Het is niet ineens gebeurd. Je weet toch ook… de laatste jaren…’

Ik weet het. Natuurlijk weet ik het. Maar ik heb het altijd weggeduwd, zoals ik alles wegduwde wat pijn deed. Ik was er voor hem toen hij zijn eigen architectenbureau begon. Ik deed de administratie, de telefoontjes, zelfs de belastingaangifte. Ik hield de kinderen stil als hij werkte aan een deadline. Mijn dromen? Die verdwenen in de la, samen met mijn oude schilderdoos en het dagboek dat ik ooit volschreef met plannen voor mezelf.

‘En de kinderen?’ fluister ik. ‘Wat zeg je tegen Eva en Ruben?’

Hij zucht diep. ‘Ze zijn volwassen, Anneke. Ze begrijpen het wel.’

Maar begrijpen ze het echt? Eva woont in Utrecht en belt me elke dag sinds ze hoorde van onze breuk. Ruben is stiller geworden, komt minder vaak langs. Ik voel me schuldig tegenover hen, alsof ik gefaald heb als moeder omdat hun veilige thuis uit elkaar valt.

De eerste weken na Marks vertrek leef ik op de automatische piloot. Ik ga naar mijn werk in de bibliotheek, maak eten voor één persoon en staar ’s avonds naar de lege stoel aan tafel. Mijn zus Marieke belt vaak. ‘Je moet iets voor jezelf gaan doen,’ zegt ze dan. ‘Je hebt altijd alles voor Mark gedaan. Nu is het jouw tijd.’

Maar hoe doe je dat, als je niet eens meer weet wie je bent zonder hem?

Op een regenachtige zaterdagmiddag sta ik in de kelder en vind ik mijn oude schilderdoos terug. De verf is uitgedroogd, de kwasten stug van het stof. Toch ga ik zitten aan de keukentafel en begin te schilderen – eerst aarzelend, dan steeds vrijer. Kleuren vloeien over het papier als tranen die eindelijk mogen stromen.

Een paar weken later belt Mark onverwacht aan. Hij ziet er moe uit, ouder dan ik me herinner.

‘Mag ik binnenkomen?’ vraagt hij zacht.

Ik knik en zet thee. We zitten zwijgend tegenover elkaar.

‘Hoe gaat het met je?’ vraagt hij uiteindelijk.

‘Het gaat,’ antwoord ik eerlijk. ‘Soms goed, soms niet.’

Hij knikt langzaam. ‘Ik wilde je bedanken… voor alles wat je voor me hebt gedaan al die jaren.’

Er welt woede in me op, vermengd met verdriet. ‘Waarom nu pas?’ vraag ik scherp. ‘Waarom kon je dat niet zeggen toen we nog samen waren?’

Hij kijkt weg. ‘Ik weet het niet. Misschien was ik te druk met mezelf.’

‘Dat was je altijd al,’ zeg ik bitter.

Na zijn vertrek huil ik voor het eerst echt om hem – niet om wat we hadden, maar om wat ik heb opgegeven van mezelf.

Langzaam begin ik mijn leven opnieuw op te bouwen. Ik schrijf me in voor een schildercursus bij het buurthuis en ontmoet daar andere vrouwen die hun eigen verhalen hebben van verlies en herontdekking. Met Eva ga ik naar musea; Ruben neem ik mee wandelen in de Soesterduinen. We praten meer dan ooit tevoren – over vroeger, over nu, over hoe we verder willen.

Op een dag belt Marieke weer. ‘Anneke, je klinkt anders,’ zegt ze verbaasd.

‘Misschien ben ik dat ook wel,’ antwoord ik glimlachend.

Toch blijft er iets knagen: had ik eerder voor mezelf moeten kiezen? Was het verkeerd om zo loyaal te zijn aan iemand anders?

Soms kijk ik naar mijn schilderijen en vraag ik me af: wie ben ik nu echt – zonder Mark? En durf ik eindelijk te leven voor mezelf?

Wat zouden jullie doen als je na zoveel jaar ineens opnieuw moest beginnen? Zou je jezelf terugvinden – of juist verliezen?