Na Vijftien Jaar Samen: Een Baan in het Buitenland en de Onverwachte Waarheid

‘Dus je gaat echt weg, hè?’ Marloes’ stem trilde, haar vingers friemelden aan de rand van haar mok. Ik keek haar aan, probeerde haar blik te vangen, maar ze keek naar buiten, naar de regen die tegen het raam sloeg.

‘Het is maar voor zes maanden,’ zei ik, mijn stem vlak. ‘Het is een kans, Marloes. Voor mijn werk. Voor ons.’

Ze lachte schamper. ‘Voor ons? Of voor jezelf?’

Die vraag bleef hangen, zwaarder dan het grijze wolkendek boven Utrecht. Ik wist het antwoord allang. Vijftien jaar geleden was ik stapelverliefd op haar, op haar lach, haar koppigheid, de manier waarop ze me altijd uitdaagde. Maar ergens onderweg, tussen slapeloze nachten met huilende baby’s en eindeloze discussies over geld en werk, was er iets gebroken. We leefden langs elkaar heen. Onze kinderen, Lotte en Bram, waren het enige cement dat de barsten nog bij elkaar hield.

De dag dat ik hoorde over de functie in Oslo voelde als een uitweg. Zes maanden weg van huis, weg van de sleur, weg van Marloes. Ik had haar niet verteld dat ik na mijn terugkeer de scheiding wilde aanvragen. Hoe kon ik? Ze had het niet verdiend om zo verrast te worden, maar ik kon het niet meer opbrengen om te blijven doen alsof.

De weken voor mijn vertrek waren gespannen. Marloes deed haar best om normaal te doen, maar ik voelde haar afstand. Lotte, onze oudste van twaalf, vroeg elke avond of ik wel terug zou komen. Bram, negen jaar oud, tekende vliegtuigjes en schreef ‘Papa’ erop. Ik voelde me schuldig, maar ook opgelucht.

Op Schiphol omhelsde Marloes me kort. ‘Succes,’ zei ze zacht. ‘En… denk aan ons.’

In Oslo was alles anders. De lucht was kouder, de mensen afstandelijker. Mijn appartement was klein en kaal, met uitzicht op een besneeuwd park. De eerste weken stortte ik me op mijn werk; lange dagen op kantoor, avonden alleen met Noorse tv die ik nauwelijks begreep. Maar in die stilte kwam alles harder binnen.

Ik dacht aan Marloes’ blik toen ik vertrok. Aan Lotte’s tranen bij het afscheid. Aan Bram’s tekeningen op de koelkast thuis. Was dit wat ik wilde? Of was ik gewoon bang voor wat er thuis miste?

Op een avond belde Marloes onverwacht via WhatsApp.

‘Hoe is het daar?’ vroeg ze.

‘Koud,’ zei ik. ‘En stil.’

Ze glimlachte flauwtjes. ‘Hier is het ook stil.’

Er viel een stilte die zwaarder voelde dan alle andere.

‘Lotte heeft vandaag een spreekbeurt gehouden,’ zei ze uiteindelijk. ‘Over Noorwegen.’

Ik lachte ongemakkelijk. ‘Echt?’

‘Ja… Ze zei dat ze hoopte dat je snel weer thuis zou zijn.’

Mijn keel kneep dicht. ‘Geef haar een knuffel van mij.’

‘Dat doe ik.’

We zwegen weer.

‘Justin…’ begon ze aarzelend. ‘Denk je dat dit… goed is? Voor ons?’

Ik wist niet wat ik moest zeggen. Alles in mij schreeuwde dat ik weg wilde blijven, maar tegelijkertijd miste ik haar stem, haar geur in ons bed, zelfs haar koppigheid.

De maanden gingen voorbij. Ik kreeg een band met een collega, Jeroen uit Groningen, die ook zijn gezin in Nederland had achtergelaten voor deze baan. We spraken vaak over thuis, over gemiste verjaardagen en ruzies via Skype.

‘Denk je dat je teruggaat?’ vroeg Jeroen op een avond in een Noors café.

‘Ik weet het niet,’ zei ik eerlijk. ‘Soms denk ik dat het beter is als we uit elkaar gaan.’

Hij knikte begrijpend. ‘Maar soms… soms besef je pas wat je mist als je het kwijt bent.’

Die nacht lag ik wakker in mijn kille appartement en dacht aan Marloes’ vraag: was dit goed voor ons?

Op een dag kreeg ik een mail van Marloes:

‘Justin,

Ik weet niet hoe ik dit moet zeggen, maar ik kan niet meer wachten tot je terugkomt om te praten. Ik heb nagedacht en misschien is het beter als we elkaar loslaten. Niet omdat ik niet meer van je hou – misschien hou ik juist teveel van wie we ooit waren – maar omdat we elkaar niet meer gelukkig maken.

Lotte en Bram verdienen ouders die gelukkig zijn, samen of apart.

Ik hoop dat je begrijpt wat ik bedoel.

Marloes’

Mijn hart bonsde in mijn keel terwijl ik de mail las. Dit was niet hoe ik het had voorgesteld; zij nam nu de regie over onze toekomst. Ik voelde me boos – hoe durfde ze? – maar vooral verdrietig en leeg.

Ik belde haar die avond.

‘Dus… dit is het dan?’ vroeg ik schor.

‘Ja,’ zei ze zacht. ‘Ik kan niet meer wachten op iets wat misschien nooit meer terugkomt.’

‘En de kinderen?’

‘We vertellen het samen als je terug bent.’

De rest van mijn tijd in Oslo voelde als een waas. Ik werkte op automatische piloot, at nauwelijks en sliep slecht. Jeroen probeerde me op te beuren, maar niets hielp.

Toen ik eindelijk terugvloog naar Nederland voelde Schiphol kouder dan ooit tevoren. Marloes stond me op te wachten met Lotte en Bram aan haar zijde. We glimlachten naar elkaar – ongemakkelijk, pijnlijk – en reden zwijgend naar huis.

Die avond zaten we samen aan tafel met de kinderen tussen ons in.

‘Papa en mama hebben besloten om niet meer samen te wonen,’ begon Marloes voorzichtig.

Lotte barstte in tranen uit; Bram keek alleen maar stil voor zich uit.

Na het gesprek liep Lotte naar boven zonder iets te zeggen; Bram kroop tegen me aan en fluisterde: ‘Kom je nog wel bij mijn voetbal kijken?’

‘Altijd,’ beloofde ik met een brok in mijn keel.

De weken daarna waren zwaar. We verdeelden spullen, maakten afspraken over de kinderen en probeerden elkaar niet te kwetsen. Soms schreeuwden we tegen elkaar; soms huilden we samen om wat verloren was gegaan.

Op een avond zat ik alleen in mijn nieuwe appartement in Utrecht, met foto’s van Lotte en Bram op de vensterbank en stilte als enige gezelschap.

Was dit vrijheid? Of gewoon leegte?

Ik dacht terug aan alles wat er gebeurd was – aan mijn vlucht naar Oslo, aan Marloes’ moed om los te laten, aan de pijn van onze kinderen.

Hebben we echt gedaan wat het beste was? Of zijn we gewoon te bang geweest om te vechten voor wat ooit zo mooi was?

Soms vraag ik me af: wanneer weet je zeker dat het tijd is om los te laten? En wat als je pas beseft wat je had… als het al te laat is?