Nachtelijke Stilte, Overdag Storm – Het Verhaal van een Nederlandse Vader

‘Papa, waarom moet je altijd weg als het donker wordt?’ De stem van mijn dochtertje Sophie trilt terwijl ze haar knuffelbeer steviger vasthoudt. Ik kniel bij haar bed en probeer haar gerust te stellen, maar mijn keel voelt dichtgeknepen. ‘Omdat papa moet werken, lieverd. Zodat we morgen weer samen kunnen ontbijten.’ Mijn zoon Lars kijkt me zwijgend aan vanaf zijn kussen, zijn ogen groot en donker in het schemerlicht.

Elke nacht hetzelfde ritueel: hun vragen, mijn halve antwoorden. Ik trek de voordeur zachtjes dicht, de geur van hun shampoo nog in mijn neus, en stap op de fiets richting de fabriek aan de rand van Amersfoort. De koude wind snijdt door mijn jas. Mijn handen trillen niet alleen van de kou, maar ook van vermoeidheid. Soms vraag ik me af hoe lang ik dit nog volhoud.

In de fabriekshal is het licht fel en onpersoonlijk. Machines brommen, mensen praten nauwelijks. Mijn collega Jan knikt me toe, zijn gezicht getekend door dezelfde moeheid als de mijne. ‘Weer een lange nacht, Bas?’ vraagt hij zacht. Ik knik alleen maar. Woorden zijn schaars geworden sinds mijn vrouw, Marieke, drie jaar geleden plotseling overleed aan een hersenbloeding. Sindsdien is alles anders.

De eerste maanden na haar dood leefde ik op automatische piloot. De kinderen naar school brengen, werken, koken, wassen, slapen – of beter gezegd: proberen te slapen tussen de nachtdiensten door. Mijn schoonouders boden hulp aan, maar hun verwijtende blikken maakten het alleen maar moeilijker. ‘Misschien had je meer thuis moeten zijn,’ zei mijn schoonmoeder eens, haar stem scherp als glas. Ik slikte mijn woede in en hield me groot voor de kinderen.

Het geld is altijd krap geweest. De huur van ons rijtjeshuis slokt het grootste deel van mijn salaris op. Soms moet ik kiezen tussen een nieuwe jas voor Lars of een verjaardagsfeestje voor Sophie. De schuldgevoelens vreten aan me. ‘Papa, mag ik op voetbal?’ vroeg Lars laatst. Ik loog dat het nu even niet kon vanwege corona, maar in werkelijkheid kon ik de contributie niet betalen.

Op een ochtend na een slapeloze nacht vind ik een envelop in de brievenbus. Geen afzender, alleen mijn naam in sierlijke letters: Bas van Dijk. Binnenin zit vijfhonderd euro en een briefje: ‘Voor jou en je kinderen. Geef niet op.’ Mijn hart bonkt in mijn keel. Wie doet zoiets? Ik kijk om me heen, maar de straat is leeg.

Die dag koop ik eindelijk nieuwe schoenen voor Sophie en een voetbal voor Lars. Hun blije gezichten doen me bijna huilen. Maar ’s avonds lig ik wakker: verdien ik dit wel? Of is dit een grap van het lot? Mijn zus Anouk denkt dat het iemand uit de buurt is. ‘Misschien die oude buurvrouw, mevrouw Jansen? Ze ziet je altijd met die kinderen sjouwen.’

De weken verstrijken en langzaam lijkt het leven iets lichter te worden. Maar dan komt er een brief van de woningcorporatie: de huur gaat omhoog. Ik voel paniek opkomen en bel mijn schoonouders om hulp te vragen. Mijn schoonvader zucht diep aan de andere kant van de lijn. ‘Bas, je moet misschien overwegen om terug te verhuizen naar je ouders in Groningen.’

‘Dat kan ik de kinderen niet aandoen,’ zeg ik zacht.

‘En jezelf dan?’ klinkt het hard terug.

Die avond barst ik uit tegen Lars als hij zijn bord niet leeg eet. ‘Waarom luister je nooit? Ik doe zo mijn best!’ Hij schrikt en rent huilend naar boven. Ik voel me verschrikkelijk en loop later naar zijn kamer om mijn excuses aan te bieden.

‘Papa, ga je ons ook verlaten?’ fluistert hij.

Mijn hart breekt opnieuw. ‘Nooit, jongen. Nooit.’

Op een dag na mijn dienst vind ik opnieuw een envelop in de brievenbus. Dit keer zit er geen geld in, maar een kaartje: ‘Soms is het genoeg om gewoon door te gaan.’ Ik kijk naar buiten en zie mevrouw Jansen haar tuin harken. Ik loop naar haar toe en bedank haar voorzichtig, maar ze kijkt verbaasd op.

‘Ik? Nee joh Bas, ik zou willen dat ik het kon missen! Maar weet je… soms gebeuren er gewoon goede dingen.’

De onzekerheid blijft knagen. Op het schoolplein fluisteren ouders soms als ik langsloop. ‘Dat is die vader die altijd zo moe kijkt,’ hoor ik iemand zeggen. Ik voel me bekeken, beoordeeld – alsof iedereen weet dat ik faal.

Toch zijn er ook lichtpuntjes: Lars scoort zijn eerste doelpunt op het schoolplein en Sophie leert fietsen zonder zijwieltjes. Kleine overwinningen die voelen als grote triomfen.

Op een avond zit ik met Anouk aan de keukentafel. Ze schenkt thee in en kijkt me doordringend aan.

‘Bas, wanneer ga je jezelf eens vergeven? Je doet alles wat je kunt.’

Ik staar naar mijn handen en voel tranen prikken achter mijn ogen.

‘Misschien als ik weet wie die enveloppen stuurt,’ fluister ik.

Ze pakt mijn hand vast.

‘Misschien maakt dat niet uit. Misschien mag je gewoon gelukkig zijn.’

De volgende ochtend vind ik geen envelop meer in de brievenbus – alleen een tekening van Sophie: zij, Lars en ik hand in hand onder een regenboog.

Soms denk ik dat geluk niet zit in grote gebaren of mysterieuze cadeaus, maar in kleine momenten van liefde en hoop.

Hebben jullie ooit zo’n onverwachte wending meegemaakt? Of vraag je je ook wel eens af of je geluk wel verdient?