Niet Goed Genoeg: Mijn Strijd Tegen Vooroordelen in Mijn Eigen Land
‘Je hoort hier niet, Marleen. Je past niet bij ons.’
Die woorden van mevrouw Van Dijk galmden nog na in mijn hoofd terwijl ik met trillende handen mijn jas dichtknoopte in de hal van hun statige huis in Aerdenhout. Het rook er altijd naar dure bloemen en net geboend hout, een geur die me inmiddels misselijk maakte. Jeroen stond achter zijn moeder, zijn blik op de grond gericht. Ik zocht zijn ogen, maar hij durfde me niet aan te kijken.
‘Jeroen?’ fluisterde ik, mijn stem brak bijna. ‘Zeg dan iets.’
Hij haalde zijn schouders op, alsof hij het allemaal niet kon helpen. ‘Het is gewoon… ingewikkeld, Marleen. Je weet hoe ze zijn.’
Ik wist het inderdaad. Vanaf het moment dat ik Jeroen ontmoette op de universiteit in Amsterdam, voelde ik het verschil. Hij kwam uit een familie van advocaten en artsen; ik was de dochter van een fabrieksarbeider uit Zaandam en een moeder die schoonmaakte bij mensen zoals de Van Dijks. Mijn accent probeerde ik te verbergen, mijn kleding zorgvuldig uitgekozen om niet op te vallen tussen zijn vrienden. Maar het was nooit genoeg.
De eerste keer dat ik bij hen thuis kwam, had mevrouw Van Dijk me met een glimlach ontvangen, maar haar ogen waren koud. ‘Wat leuk dat je er bent, Marleen. Wat doet jouw vader eigenlijk?’ vroeg ze, terwijl ze haar parelketting recht legde.
‘Hij werkt bij de papierfabriek,’ antwoordde ik, trots op mijn vader die altijd hard werkte. Haar glimlach werd strakker.
‘O, zo,’ zei ze alleen maar.
Vanaf dat moment voelde ik het: ik was een indringer in hun wereld.
Jeroen en ik hielden van elkaar. We fietsten samen door de stad, deelden dromen over reizen en een toekomst samen. Maar elke keer als we bij zijn ouders waren, veranderde hij. Hij werd stiller, afstandelijker. Alsof hij zich schaamde voor mij.
Mijn eigen ouders merkten het ook. ‘Waarom laat je je zo behandelen?’ vroeg mijn moeder op een avond toen ik verdrietig thuiskwam.
‘Omdat ik van hem hou,’ antwoordde ik zacht.
‘Liefde is niet genoeg als je jezelf moet verliezen,’ zei ze wijs.
Toch bleef ik hopen dat het zou veranderen. Tot die avond in Aerdenhout.
‘Marleen, begrijp me niet verkeerd,’ zei mevrouw Van Dijk terwijl ze haar hand op mijn arm legde. ‘Je bent vast een aardig meisje, maar Jeroen heeft een bepaalde toekomst voor zich. Wij willen dat hij iemand vindt die… begrijpt waar wij vandaan komen.’
‘En waar kom ik dan vandaan?’ vroeg ik fel.
Ze glimlachte flauwtjes. ‘Dat weet je zelf ook wel.’
Ik voelde me kleiner worden, alsof al mijn prestaties – mijn studie, mijn werk – niets waard waren tegenover hun afkomst.
Na die avond veranderde alles tussen Jeroen en mij. Hij belde minder vaak, had altijd wel een excuus waarom hij geen tijd had. Op een dag stond hij ineens voor mijn deur.
‘Marleen, het spijt me,’ begon hij zonder me aan te kijken. ‘Mijn ouders… ze bedoelen het goed. Ze willen gewoon het beste voor mij.’
‘En dat ben ik dus niet?’ vroeg ik, tranen brandend achter mijn ogen.
Hij zweeg. Dat was antwoord genoeg.
De weken daarna voelde ik me leeg. Op de universiteit probeerde ik me te concentreren op mijn scriptie, maar alles herinnerde me aan hem – aan wat we hadden kunnen zijn als dingen anders waren gelopen. Mijn vriendinnen probeerden me op te vrolijken.
‘Je verdient beter dan zo’n slappe zak,’ zei Anouk fel tijdens een avondje in de kroeg.
‘Misschien,’ mompelde ik, maar diep vanbinnen voelde ik me afgewezen – niet alleen door Jeroen, maar door een hele wereld waar ik blijkbaar nooit bij zou horen.
Thuis was het ook niet makkelijk. Mijn vader begreep er niets van. ‘Wat maakt het nou uit waar je vandaan komt? Als je maar gelukkig bent!’ riep hij gefrustreerd tijdens het eten.
‘Voor sommige mensen blijkbaar alles,’ antwoordde ik bitter.
De maanden gingen voorbij. Ik haalde mijn diploma met hoge cijfers en vond een baan bij een uitgeverij in Amsterdam. Toch bleef het knagen: dat gevoel dat ik altijd harder moest werken om serieus genomen te worden. Op kantoor merkte ik het ook – collega’s die verbaasd waren als ze hoorden waar ik vandaan kwam, opmerkingen over “typisch Zaans” gedrag of accentjes.
Op een dag kreeg ik een uitnodiging voor een reünie van de universiteit. Ik twijfelde of ik moest gaan – wat als Jeroen er ook zou zijn? Maar iets in mij wilde laten zien dat ik er nog steeds was, dat ik niet gebroken was door hun afwijzing.
De avond van de reünie stond ik voor de spiegel in mijn kleine appartement in Amsterdam-Noord. Ik droeg een simpele zwarte jurk en rode lippenstift – niet om indruk te maken, maar omdat ík me er goed in voelde.
Toen ik binnenkwam in de zaal vol oude bekenden, voelde ik even die oude onzekerheid opkomen. Maar toen zag ik Anouk zwaaien en liep naar haar toe.
‘Kijk nou wie we daar hebben!’ riep ze vrolijk. ‘Marleen uit Zaandam!’
Ik lachte en voelde me eindelijk weer mezelf.
Later op de avond zag ik Jeroen staan bij de bar. Hij keek op toen hij mij zag en liep aarzelend naar me toe.
‘Hoi Marleen,’ zei hij zacht.
‘Hoi Jeroen.’
Er viel een ongemakkelijke stilte.
‘Ik heb vaak aan je gedacht,’ zei hij uiteindelijk. ‘Het spijt me hoe alles is gelopen.’
Ik knikte alleen maar. ‘Het is goed zo.’
Hij keek me aan met die blik die ooit alles voor me betekende, maar nu voelde als iets uit een ander leven.
‘Ben je gelukkig?’ vroeg hij tenslotte.
Ik dacht aan alles wat er gebeurd was – aan de pijn, maar ook aan hoe sterk ik eruit was gekomen.
‘Ja,’ zei ik eerlijk. ‘Ik ben gelukkig met wie ik ben.’
Toen liep ik weg, zonder om te kijken.
Thuis zat mijn moeder op me te wachten met thee en stroopwafels. Ze keek me onderzoekend aan.
‘En?’ vroeg ze voorzichtig.
Ik glimlachte. ‘Ik ben eindelijk vrij.’
Soms vraag ik me af: hoeveel mensen lopen er rond met het gevoel nooit goed genoeg te zijn? Hoeveel laten zich tegenhouden door de verwachtingen van anderen? Misschien is het tijd dat we elkaar meer zien voor wie we zijn – niet voor waar we vandaan komen.