Nooit Goed Genoeg voor Jeroen: Mijn Strijd Tegen Onzichtbare Muren

‘Waarom draag je die jas eigenlijk, Eva? Je weet toch dat we straks naar het restaurant gaan?’ De stem van Jeroens moeder, Marijke, snijdt door de hal als een koude windvlaag. Ik sta nog met mijn handen aan de knopen van mijn oude, donkerblauwe jas. Mijn wangen gloeien. ‘Het is gewoon… warm genoeg,’ stamel ik, terwijl ik Jeroen zoek met mijn blik. Maar hij kijkt weg, alsof hij zich schaamt voor mij.

Het is mijn derde bezoek aan hun huis in Amstelveen. Elke keer hoop ik dat het makkelijker wordt. Maar zodra ik over de drempel stap, voel ik het: ik hoor hier niet thuis. Hun huis ruikt naar dure bloemen en net geboend hout. Alles is perfect op elkaar afgestemd, van de kunst aan de muur tot het servies in de vitrinekast. Mijn moeder zou zeggen: ‘Hier kun je van de vloer eten.’ Maar thuis in Almere is het altijd een beetje rommelig, met stapels boeken en een kat die overal haren achterlaat.

‘Eva, lieverd, wil je misschien een glaasje wijn?’ vraagt Marijke, haar glimlach strak als een elastiekje. Ik knik en neem het glas aan. Mijn handen trillen een beetje. Jeroen pakt zijn telefoon erbij en verdwijnt half in de keuken. Zijn vader, Kees, kijkt me onderzoekend aan. ‘En, Eva, wat doen je ouders eigenlijk?’

Ik slik. ‘Mijn moeder werkt bij de bibliotheek. Mijn vader… eh… die is vrachtwagenchauffeur.’

Kees knikt langzaam. ‘Aha. Interessant beroep.’

Het blijft even stil. Marijke schenkt zichzelf nog wat wijn in en zegt: ‘Jeroen vertelde dat je psychologie studeert aan de UvA?’

‘Ja, tweede jaar nu.’

‘En wat wil je daar later mee doen?’ Haar toon is vriendelijk, maar haar ogen glijden over mijn jas, mijn schoenen – alles wat niet past in hun wereld.

‘Ik weet het nog niet precies,’ zeg ik eerlijk. ‘Misschien in de jeugdzorg.’

Kees trekt zijn wenkbrauwen op. ‘Jeugdzorg? Daar hoor je tegenwoordig niet veel goeds over.’

Jeroen komt terug met een schaal olijven en probeert het gesprek te redden: ‘Eva is heel goed met mensen, pap.’

Ik glimlach dankbaar naar hem, maar voel me kleiner worden met elke seconde die voorbijgaat.

Na het eten – drie gangen, alles perfect bereid – zitten we in de woonkamer. Marijke zet koffie en serveert bonbons op een zilveren schaal. Ik probeer mee te praten over hun vakanties in Toscane en skiën in Oostenrijk, maar ik heb geen idee waar ze het over hebben. Mijn vakanties waren altijd op Texel of kamperen in Drenthe.

‘En Eva,’ zegt Marijke plotseling, ‘hoe zie jij jezelf over vijf jaar? Denk je dat je dan nog steeds bij Jeroen bent?’

De vraag overvalt me. Jeroen kijkt me aan, zijn ogen smeken me om iets goeds te zeggen.

‘Ik hoop het wel,’ zeg ik zachtjes. ‘Ik hou van Jeroen.’

Marijke lacht kort. ‘Dat is lief. Maar liefde is niet altijd genoeg, weet je.’

De rest van de avond voel ik me als een indringer op een feestje waar ik niet voor ben uitgenodigd.

In de auto terug naar huis zwijgen we eerst allebei. Dan zegt Jeroen: ‘Ze bedoelen het niet slecht, Eva. Ze zijn gewoon… gewend aan een bepaald soort mensen.’

‘Dus ik ben niet goed genoeg?’ Mijn stem breekt.

‘Dat zeg ik niet! Maar… ze maken zich zorgen of wij wel bij elkaar passen.’

‘En jij?’ vraag ik zacht.

Hij zucht diep. ‘Ik weet het niet meer, Eva. Soms voelt het alsof we uit twee verschillende werelden komen.’

Thuis gooi ik mijn jas op bed en staar naar het plafond. De woorden van Marijke echoën in mijn hoofd: liefde is niet altijd genoeg.

De weken daarna wordt alles stroever tussen ons. Jeroen appt minder vaak terug, zegt afspraken af omdat hij ‘druk’ is met zijn scriptie of voetbaltraining. Op een avond bel ik hem op.

‘Jeroen? Is er iets?’

Hij zucht aan de andere kant van de lijn. ‘Eva… misschien moeten we even pauze nemen.’

Mijn hart zakt weg in mijn schoenen. ‘Pauze? Waarom?’

‘Het is gewoon… alles bij elkaar. Mijn ouders vinden het lastig, jij voelt je niet thuis bij ons… Misschien werkt het gewoon niet.’

Ik hang op zonder iets te zeggen. De stilte in mijn kamer is oorverdovend.

Mijn moeder vindt me huilend op bed. Ze strijkt door mijn haar zoals vroeger toen ik klein was.

‘Schatje, als iemand jou niet waardeert om wie je bent, dan zijn zij jou niet waard.’

Maar het voelt niet zo simpel. Ik voel me afgewezen – niet alleen door Jeroen, maar door een hele wereld waar ik nooit bij zal horen.

Op school probeer ik me te concentreren op colleges, maar alles lijkt zinloos. Mijn beste vriendin Sanne probeert me op te vrolijken met koffie en slechte grappen.

‘Weet je wat jij moet doen? Gewoon lekker jezelf blijven. Die Jeroen mist straks iemand die echt voor hem ging.’

Maar diep vanbinnen knaagt er iets: was ik echt niet goed genoeg? Had ik meer moeten doen? Beter moeten passen?

Op een dag zie ik Jeroen op het station met een meisje uit zijn hockeyteam – blond haar, designertas, precies zoals zijn moeder zou willen. Ze lachen samen en hij ziet mij niet staan.

Die avond schrijf ik een brief aan mezelf:

Lieve Eva,
Je hebt gevochten voor liefde die nooit helemaal van jou mocht zijn. Je hebt geprobeerd muren te slopen die anderen al generatieslang hebben opgebouwd. Je bent meer waard dan hun goedkeuring.

Langzaam begin ik mezelf weer terug te vinden – in kleine dingen: een wandeling langs de Amstel met Sanne, vrijwilligerswerk bij de kinderopvang waar kinderen me aankijken zonder oordeel.

Toch blijft de vraag hangen: waarom zijn we zo hard voor elkaar? Waarom laten we sociale verschillen zwaarder wegen dan liefde?

Misschien is dit geen verhaal met een happy end – maar wel eentje waarin ik mezelf heb leren kennen.

Zou jij vechten tegen muren die anderen om hun hart hebben gebouwd? Of laat je ze staan?