Nooit wilde ik stiefmoeder zijn: Een verhaal over liefde, grenzen en pijn

‘Waarom kijkt ze me altijd zo aan, Jeroen?’ Mijn stem trilt terwijl ik mijn koffiekopje neerzet. Het is zondagochtend, de regen tikt tegen het raam van ons appartement in Utrecht. Jeroen zucht diep. ‘Ze moet gewoon wennen, Marloes. Geef haar tijd.’

Maar het voelt niet als wennen. Het voelt als afwijzing. Elke keer dat Lotte, zijn dochter van zeven, haar koffertje uitpakt in onze hal, voel ik mijn hart samenknijpen. Ze zegt nauwelijks iets tegen me. Soms lijkt het alsof ze expres haar schoenen midden in de gang laat slingeren, of haar bord niet opruimt na het eten. Kleine dingen, maar ze prikken als naalden.

Toen ik Jeroen ontmoette op dat terras aan de Oudegracht, was ik op slag verliefd. Zijn lach, zijn verhalen over zijn werk als architect, de manier waarop hij luisterde naar mijn dromen over een eigen galerie. Ik wist dat hij gescheiden was en een dochter had, maar dat leek toen zo’n detail. Iets abstracts, iets wat bij zijn verleden hoorde. Niet bij ons.

‘Je wist waar je aan begon,’ zegt mijn moeder als ik haar bel om te klagen. ‘Kinderen horen erbij als je met een vader gaat.’

Maar wist ik dat echt? Ik ben 32, heb altijd mijn eigen leven geleid. Mijn vriendinnen krijgen nu hun eerste baby’s, maar ik heb nooit die wens gevoeld. En nu sta ik ineens boterhammen te smeren voor een kind dat me aankijkt alsof ik een indringer ben.

‘Waarom moet Lotte altijd bij ons logeren?’ vraag ik Jeroen op een avond als we samen op de bank zitten. ‘Kan ze niet wat vaker bij haar moeder blijven?’

Hij kijkt me aan met die blik die ik inmiddels zo goed ken: teleurgesteld, maar ook moe. ‘Ze is mijn dochter, Marloes. Ik wil haar niet minder zien omdat jij het lastig vindt.’

En daar is het schuldgevoel weer. Alsof ik een slecht mens ben omdat ik moeite heb met haar aanwezigheid. Maar het is niet alleen haar. Het is alles: de appjes van zijn ex-vrouw Saskia (‘Lotte heeft haar knuffel bij jullie laten liggen’), de schoolfoto’s die ineens op onze koelkast hangen, de tekeningen die Lotte maakt waar alleen zij en haar vader op staan.

Op een avond hoor ik Lotte huilen in haar kamer. Ik twijfel even voor ik naar binnen ga. ‘Wat is er, Lotte?’ vraag ik zachtjes.

Ze draait zich om, haar gezichtje nat van de tranen. ‘Ik wil naar mama.’

Ik slik. ‘Papa is hier toch ook? En ik…’

‘Jij bent niet mijn mama,’ snikt ze.

Die woorden blijven dagenlang in mijn hoofd rondzingen. Ik ben niet haar moeder. En misschien wil ik dat ook helemaal niet zijn.

De weken gaan voorbij en de spanning groeit. Jeroen probeert het goed te maken door uitjes te plannen: samen naar de Efteling, pannenkoeken bakken op zondag. Maar alles voelt geforceerd. Lotte praat nauwelijks tegen mij en als ze dat wel doet, klinkt het kortaf.

Op een dag komt Saskia Lotte ophalen en blijft ze even in de deuropening staan. ‘Gaat het wel goed met jullie?’ vraagt ze, haar blik scherp op mij gericht.

‘Prima,’ lieg ik.

‘Lotte zegt dat ze zich niet thuis voelt hier.’

Ik voel hoe mijn wangen rood worden. ‘Misschien moet ze gewoon wennen.’

Saskia knikt langzaam. ‘Of misschien moet jij wennen aan het feit dat je niet altijd op de eerste plaats komt.’

Na die woorden trek ik me terug in mezelf. Ik begin afspraken te verzinnen als Lotte er is: yogales, borrel met vriendinnen, zelfs extra uren op mijn werk in het museum. Jeroen merkt het natuurlijk.

‘Je ontwijkt haar,’ zegt hij op een avond terwijl hij de vaatwasser uitruimt.

‘Ik weet gewoon niet hoe ik dit moet doen,’ geef ik toe. ‘Ik voel me een buitenstaander in mijn eigen huis.’

Hij zwijgt lang. ‘Misschien moeten we hulp zoeken,’ zegt hij uiteindelijk.

We gaan naar een gezinstherapeut in een statig pand aan de Maliebaan. De vrouw tegenover ons stelt vragen waar ik geen antwoord op heb: ‘Wat verwacht je van jezelf als stiefmoeder? Wat heb je nodig om je veilig te voelen?’

Ik weet het niet. Ik weet alleen dat ik Jeroen mis zoals hij was vóór dit alles – vóór de ruzies over bedtijd en huiswerk, vóór de ongemakkelijke stiltes aan tafel.

Op een avond barst alles los. Lotte heeft haar bord laten staan en Jeroen vraagt of ik het wil opruimen omdat hij nog even moet bellen voor zijn werk.

‘Waarom moet ík altijd alles doen als zij er is?’ roep ik uit.

Lotte staat in de deuropening en kijkt me met grote ogen aan.

‘Sorry,’ mompel ik, maar het kwaad is al geschied.

Die nacht slaap ik op de bank. Jeroen komt naast me zitten als het buiten licht wordt.

‘Misschien werkt dit niet,’ zegt hij zachtjes.

Mijn hart breekt in duizend stukjes. ‘Ik hou van jou,’ fluister ik.

‘Maar niet van mijn dochter,’ zegt hij zonder verwijt, alleen verdrietig.

We praten urenlang die ochtend. Over verwachtingen, over liefde die niet vanzelfsprekend is, over grenzen die we allebei hebben overschreden.

Uiteindelijk besluiten we even afstand te nemen. Ik trek tijdelijk bij mijn zus in Amersfoort in en probeer uit te zoeken wat ik wil – of beter gezegd: wat ik aankan.

De stilte in haar appartement voelt vreemd geruststellend. Geen kinderstemmen, geen ruzies over wie waar mag zitten aan tafel. Maar ook geen Jeroen.

Na een paar weken belt hij me op. ‘Lotte vraagt naar je,’ zegt hij voorzichtig.

‘Echt?’

‘Ze heeft een tekening voor je gemaakt.’

Als ik terugkom om hem op te halen voor een wandeling langs de Vecht, geeft Lotte me verlegen een vel papier met daarop drie poppetjes: zij, haar vader en ik – hand in hand.

Ik huil voor het eerst in maanden van opluchting én verdriet tegelijk.

Misschien is liefde niet altijd vanzelfsprekend of makkelijk. Misschien betekent houden van soms ook loslaten – of juist blijven proberen, zelfs als je faalt.

Hebben jullie ooit gevoeld dat je ergens niet thuishoorde? Hoe vind je je plek in een gezin dat al bestond voordat jij er was?