Onder de Hollandse Lucht: Mijn Leven in Scherven
‘Iris, waarom kun je niet gewoon normaal doen?’ De stem van mijn moeder snijdt door de stilte van de keuken, haar handen trillend om de koffiekop. Ik kijk naar het patroon van de tegels op de vloer, probeer me kleiner te maken dan ik ben. Mijn broer, Daan, zit aan de andere kant van de tafel, zijn blik strak op zijn telefoon gericht. Hij zegt niets, maar ik voel zijn afkeuring als een koude wind in mijn nek.
‘Ik doe mijn best, mam,’ fluister ik. Mijn stem klinkt dun, bijna onhoorbaar. Maar het is nooit genoeg. Niet voor haar. Niet sinds papa drie jaar geleden vertrok en ons achterliet met zijn lege stoel en nog legere beloftes.
De dagen daarna zijn gevuld met stilte en schijnbare rust. Maar onder het oppervlak broeit iets. Mijn moeder, Marijke, is veranderd sinds papa weg is. Ze houdt zich vast aan routines als een drenkeling aan een stuk wrakhout: elke ochtend om zeven uur opstaan, het huis schoonmaken alsof er morgen inspectie komt, en elke avond om precies zes uur eten op tafel. Alles moet perfect zijn. En als het dat niet is, dan ben ik degene die het voelt.
Op school probeer ik onzichtbaar te zijn. Mijn beste vriendin, Sanne, merkt dat er iets mis is. ‘Je bent zo stil de laatste tijd,’ zegt ze op een dag terwijl we langs de grachten van Utrecht lopen. ‘Is er iets thuis?’
Ik wil haar alles vertellen. Over de ruzies, over hoe Daan steeds vaker wegblijft en ik alleen achterblijf met mama’s scherpe woorden. Maar ik slik het in. ‘Het gaat wel,’ lieg ik.
’s Avonds hoor ik Daan thuiskomen. Het is laat; de klok tikt bijna middernacht. Ik hoor gestommel in de gang en dan het zachte gekraak van zijn deur. Ik weet dat hij problemen heeft – hij blowt, hangt rond met jongens die niets goeds in de zin hebben. Maar als ik hem ernaar vraag, ontploft hij.
‘Bemoei je met je eigen leven, Iris!’ schreeuwt hij dan, zijn ogen rood en wild.
Op een avond barst alles open. Mama vindt een zakje wiet in Daans jas en haar woede is als een storm die door het huis raast.
‘Wat heb ik jullie misdaan?’ gilt ze. ‘Eerst je vader die ons laat zitten, nu jij die je leven vergooit! En Iris…’ Haar blik boort zich in mij. ‘Jij doet alsof je beter bent, maar je bent net zo zwak.’
Daan stormt naar buiten, slaat de deur zo hard dicht dat het glas rammelt. Ik blijf achter met mama, haar adem zwaar en haar ogen vol tranen die ze weigert te laten vallen.
‘Waarom kunnen we niet gewoon gelukkig zijn?’ fluister ik, meer tegen mezelf dan tegen haar.
De dagen worden weken. Daan komt steeds minder thuis. Mama wordt stiller, haar ogen dof van vermoeidheid. Ik probeer het huis draaiende te houden: boodschappen doen, koken, zorgen dat mama eet als ze weer eens in bed blijft liggen.
Op een dag vind ik een brief in de brievenbus, gericht aan mijn moeder in het handschrift van mijn vader. Mijn hart slaat over. Ik twijfel even, maar geef hem uiteindelijk aan haar.
Ze opent hem met trillende handen. Haar gezicht vertrekt bij het lezen; ze vouwt de brief langzaam dicht en schuift hem naar mij toe zonder iets te zeggen.
‘Lieve Marijke,’ lees ik hardop, ‘ik weet dat ik veel fout heb gedaan. Ik mis jullie elke dag. Kan ik alsjeblieft langskomen om te praten?’
Mama kijkt me aan met een mengeling van hoop en angst. ‘Wat moet ik doen, Iris?’ vraagt ze zacht.
Voor het eerst zie ik haar kwetsbaarheid, haar onzekerheid. ‘Misschien moet je hem laten komen,’ zeg ik voorzichtig.
De dag dat papa langskomt is beladen met spanning. Daan is er niet; hij heeft niets willen horen over papa’s terugkeer. Mama zit stijf op de bank als de bel gaat.
Papa staat in de deuropening, ouder geworden, zijn ogen moe maar warm. ‘Hoi,’ zegt hij zacht.
Het gesprek is ongemakkelijk en vol stiltes. Papa biedt zijn excuses aan, zegt dat hij spijt heeft van alles wat hij ons heeft aangedaan.
‘Ik kan niet terugdraaien wat er gebeurd is,’ zegt hij tegen mama. ‘Maar misschien kunnen we opnieuw beginnen.’
Mama huilt eindelijk – grote, bevrijdende tranen die jaren opgesloten hebben gezeten.
Na die dag verandert er langzaam iets in huis. Mama wordt zachter, minder streng. Ze praat meer met mij en zelfs met Daan als hij weer eens thuiskomt om geld te vragen of te douchen.
Maar de wonden zitten diep. Op een avond vind ik Daan op zijn kamer, starend naar het plafond.
‘Denk je dat het ooit nog goedkomt?’ vraagt hij zonder me aan te kijken.
Ik ga naast hem zitten en pak zijn hand vast – iets wat we al jaren niet meer gedaan hebben.
‘Ik weet het niet,’ zeg ik eerlijk. ‘Maar misschien moeten we het proberen.’
Soms denk ik terug aan die eerste avond in de keuken, aan mama’s harde woorden en mijn eigen angst om te falen. Nu weet ik dat niemand perfect is – niet mijn moeder, niet mijn broer, niet eens mijn vader die dacht dat we zonder hem beter af zouden zijn.
En ik? Ik ben sterker dan ik dacht.
Misschien is dat wat familie betekent: samen kapotgaan en samen weer opstaan.
Zou jij je familie kunnen vergeven? Of zijn sommige dingen gewoon onvergeeflijk?