Onder de Schaduw van het Verleden: Het Verhaal van Marloes, Kees en Lieke

‘Waarom kun je me niet gewoon vertrouwen, Marloes?’ Kees’ stem trilt, zijn handen klemmen zich om de rand van het aanrecht. Ik hoor het servies in de kast zachtjes rinkelen. Mijn hart bonkt in mijn keel. Lieke, zijn dochter van twaalf, zit boven op haar kamer. Ze heeft de deur dichtgeslagen toen ze thuiskwam en ik weet dat ze alles gehoord heeft.

‘Omdat het niet zo simpel is, Kees,’ fluister ik. Mijn stem klinkt schor, alsof ik al uren heb gehuild. Misschien is dat ook zo. ‘Je verwacht dat ik alles achter me laat. Maar hoe kan ik dat als het verleden me elke dag blijft achtervolgen?’

Kees draait zich om, zijn gezicht gespannen. ‘We zijn nu een gezin. Jij, ik en Lieke. Maar als jij blijft hangen in wat er is gebeurd met Mark…’

Mark. De naam snijdt door me heen als een mes. Mijn overleden man, de vader van mijn zoon Daan. Het ongeluk op de A2, die ene regenachtige avond drie jaar geleden, blijft zich als een film in mijn hoofd afspelen. Ik zie nog steeds de blauwe zwaailichten, hoor het telefoontje van de politie. Sindsdien voelt het leven als een aaneenschakeling van brokstukken die ik maar niet aan elkaar krijg.

‘Ik vraag niet dat je Mark vergeet,’ zegt Kees zachter. ‘Maar ik wil niet langer tweede keus zijn.’

Ik kijk naar zijn handen, naar de littekens op zijn knokkels van het werken in de bouw. Hij is zo anders dan Mark was – aardser, directer, minder dromerig. Maar ook hij draagt zijn eigen bagage: een ex-vrouw die hem verliet voor een collega uit Utrecht, een dochter die hem de schuld geeft van alles wat misging.

Boven klinkt muziek – Lieke’s favoriete band, Kensington. Ze draait het altijd hard als ze boos is. Daan is bij mijn moeder dit weekend; hij kan niet goed overweg met Lieke en eerlijk gezegd ben ik opgelucht dat hij er nu niet is.

‘Misschien… misschien moeten we gewoon even afstand nemen,’ zeg ik uiteindelijk. De woorden proeven bitter in mijn mond.

Kees schudt zijn hoofd. ‘Dat is altijd jouw oplossing: vluchten.’

Ik wil iets terugzeggen, maar mijn keel knijpt dicht. In plaats daarvan loop ik naar buiten, de tuin in. De lucht is zwaar van regen en ergens verderop blaft een hond. Ik ga op het bankje zitten waar Mark en ik vroeger koffie dronken op zondagochtend. Alles voelt anders nu – het huis, de tuin, zelfs de geur van nat gras.

Mijn telefoon trilt in mijn zak. Een bericht van mijn zus Anouk: “Hoe gaat het? Heb je al met Daan gepraat?”

Daan… Mijn lieve jongen die sinds het ongeluk steeds stiller is geworden. Hij praat nauwelijks over zijn vader en ontwijkt elk gesprek over Kees of Lieke. Soms vraag ik me af of ik hem tekortdoe door opnieuw te proberen gelukkig te worden.

De volgende ochtend zit ik aan de keukentafel met een kop lauwe koffie als Lieke naar beneden komt. Haar ogen zijn rood van het huilen.

‘Wil je ontbijt?’ vraag ik voorzichtig.

Ze schudt haar hoofd en pakt haar jas.

‘Lieke…’ begin ik, maar ze onderbreekt me.

‘Je hoeft niet te doen alsof je mijn moeder bent,’ snauwt ze. ‘Dat ben je niet en dat word je ook nooit.’

De woorden raken me harder dan ik wil toegeven. Ik weet dat ze gelijk heeft – ik ben haar moeder niet en misschien zal ze me nooit accepteren.

Als Kees even later binnenkomt, kijkt hij me alleen maar aan zonder iets te zeggen. De stilte tussen ons voelt zwaarder dan ooit.

Op mijn werk bij de bibliotheek probeer ik me te concentreren op het sorteren van boeken, maar mijn gedachten dwalen steeds af naar thuis. Mijn collega Sanne merkt het op.

‘Gaat het wel?’ vraagt ze voorzichtig terwijl ze een stapel romans op de plank zet.

Ik knik, maar ze gelooft me niet.

‘Je hoeft niet altijd sterk te zijn, Marloes,’ zegt ze zacht.

Die avond lig ik wakker in bed. Kees slaapt op de bank beneden; we hebben geen woord meer gewisseld sinds het ontbijt. Ik staar naar het plafond en vraag me af waar het misging. Had ik sneller moeten rouwen? Had ik Daan meer moeten betrekken bij mijn relatie met Kees? Of had ik gewoon nooit opnieuw moeten beginnen?

De dagen erna worden gevuld met ongemakkelijke stiltes en korte gesprekken over praktische zaken: wie haalt de boodschappen, wie brengt Lieke naar hockey, wie kookt er vanavond? Het voelt alsof we huisgenoten zijn geworden in plaats van geliefden.

Op een zaterdagmiddag besluit ik met Daan naar het strand te gaan – iets wat we vroeger vaak deden met Mark. De zee is grijs en woest; de wind snijdt langs onze gezichten.

‘Mam?’ vraagt Daan plotseling terwijl hij schelpen zoekt in het natte zand.

‘Ja?’

‘Ben je nog steeds verdrietig om papa?’

Ik slik en kniel naast hem neer.

‘Soms wel,’ zeg ik eerlijk. ‘Maar ik probeer ook weer gelukkig te zijn.’

Hij kijkt me aan met die grote blauwe ogen die zo op die van Mark lijken.

‘Vind je Kees lief?’

Ik knik aarzelend. ‘Ja… Maar het is ingewikkeld.’

Daan zwijgt even en zegt dan: ‘Ik mis papa ook nog steeds.’

We zitten samen in stilte terwijl de golven dichterbij komen.

Thuis tref ik Kees aan in de tuin, bezig met het snoeien van de rozenstruiken die Mark ooit geplant heeft.

‘We moeten praten,’ zeg ik terwijl ik naast hem ga staan.

Hij zucht diep en legt zijn snoeischaar neer.

‘Ik weet niet of dit werkt, Marloes,’ zegt hij zacht. ‘Misschien willen we allebei iets wat er niet meer is.’

Ik voel tranen prikken achter mijn ogen.

‘Ik wil alleen maar dat we gelukkig zijn,’ fluister ik.

‘Maar tegen welke prijs?’ vraagt hij terug.

Die nacht droom ik van Mark – hij lacht naar me vanaf het strand, Daan aan zijn hand. Ik word huilend wakker en besef dat sommige wonden nooit helemaal zullen helen.

De volgende ochtend vind ik een briefje op tafel: “Ik ga een paar dagen naar mijn broer in Groningen. Ik moet nadenken.”

Lieke is stil tijdens het ontbijt; haar blik ontwijkt de mijne.

De dagen zonder Kees zijn leeg en kil. Ik probeer met Lieke te praten, maar ze sluit zich steeds meer af. Op een avond hoor ik haar huilen in haar kamer en besluit toch naar binnen te gaan.

‘Mag ik even bij je komen zitten?’ vraag ik voorzichtig.

Ze haalt haar schouders op en veegt snel haar tranen weg.

‘Het spijt me dat alles zo moeilijk is,’ zeg ik zacht. ‘Voor jou, voor mij… voor iedereen.’

Ze kijkt me eindelijk aan – haar blik is boos én verdrietig tegelijk.

‘Waarom moest alles veranderen?’ snikt ze. ‘Waarom kon papa niet gewoon blijven?’

Ik weet geen antwoord; soms wil ik hetzelfde schreeuwen naar de hemel.

Langzaam ontstaat er iets van begrip tussen ons – geen vriendschap, geen liefde misschien, maar wel een soort gedeeld verdriet waar we samen in kunnen zitten zonder elkaar weg te duwen.

Als Kees na vier dagen terugkomt, praten we lang – over Mark, over zijn ex-vrouw, over onze kinderen en onze angsten. We besluiten dat we elkaar tijd moeten geven; dat liefde soms betekent dat je elkaars pijn moet accepteren zonder meteen te willen oplossen.

Het zal nooit perfect worden – misschien zelfs nooit makkelijk – maar voor het eerst sinds lange tijd voel ik iets wat lijkt op hoop.

Soms vraag ik me af: hoeveel pijn kan een mens dragen voordat hij breekt? En hoe weet je wanneer het tijd is om opnieuw te beginnen… of juist los te laten? Wat zouden jullie doen als je in mijn schoenen stond?