Onder de Schijn van Perfectie: Mijn Vlucht uit een Leugen
‘Pak je spullen en ga naar huis. Zoek jezelf een vrouw die gewone zeep gebruikt,’ siste ik, terwijl ik mijn koffers dichtklapte. Mijn handen trilden, maar mijn stem was vastberaden. John stond in de deuropening, zijn gezicht strak, zijn ogen koud. ‘Marloes, doe niet zo dramatisch. Het is maar zeep.’
‘Nee, John. Het is nooit alleen maar zeep geweest.’
De stilte die volgde was oorverdovend. Ik hoorde beneden mijn moeder rommelen in de keuken, alsof ze niet wist dat haar dochter op het punt stond haar leven om te gooien. Maar misschien wist ze het wel. Moeders voelen zulke dingen aan.
Een week later zat ik aan de keukentafel bij mijn zus Femke. De geur van verse koffie vulde de kamer, maar ik proefde er niets van. Mijn handen omklemden de mok alsof die me kon redden van de storm in mijn hoofd.
‘Meiden, de bruiloft gaat niet door. Ik heb John vorige week verlaten.’
Femke’s ogen werden groot. ‘Wat? Maar… jullie waren toch het perfecte stel?’
Ik lachte schamper. ‘Zo leek het misschien. Goed dat ik op tijd zag wie hij echt was.’
Femke schoof haar stoel dichterbij. ‘Wat is er gebeurd?’
Ik haalde diep adem. Waar moest ik beginnen? Bij de eerste keer dat hij me kleineerde omdat ik geen dure shampoo gebruikte? Of toen hij me verbood om met mijn oude vriendengroep af te spreken omdat ze ‘niet ambitieus genoeg’ waren? Misschien bij het moment dat hij mijn moeder afsnauwde omdat ze haar huis niet ‘netjes genoeg’ vond voor zijn ouders?
‘Het was nooit goed genoeg,’ zei ik zacht. ‘Nooit.’
Femke legde haar hand op de mijne. ‘Waarom heb je niets gezegd?’
‘Omdat ik dacht dat het aan mij lag. Dat als ik maar harder mijn best deed, hij wel tevreden zou zijn.’
De herinneringen kwamen als golven binnen. De avonden waarop ik huilend in bed lag omdat John weer eens had gezegd dat ik ‘meer uit mezelf moest halen’. De keren dat hij mijn kleding afkeurde – ‘Dat jurkje is echt te simpel voor een vrouw van jouw leeftijd, Marloes’ – of wanneer hij zuchtend door mijn kast ging en alles wat niet aan zijn standaard voldeed op een hoop gooide.
Mijn ouders hadden John altijd op handen gedragen. ‘Zo’n nette jongen, met een goede baan bij de gemeente,’ zei mijn vader steevast tijdens verjaardagen. Mijn moeder bakte extra appeltaart als hij kwam eten en vroeg hem om klusjes in huis te doen, waar hij altijd met tegenzin op inging.
Toch was er altijd iets ongemakkelijks tussen John en mijn familie. Mijn broer Bas noemde hem weleens gekscherend ‘de burgemeester’, omdat hij altijd alles beter wist en overal een mening over had. Maar niemand durfde echt te zeggen wat ze van hem vonden – tot nu.
‘Weet je nog die keer dat hij boos werd omdat ik niet wist hoe je quinoa moest koken?’ vroeg ik aan Femke.
Ze knikte. ‘Hij deed alsof je een kind was.’
‘Precies. En toen…’ Mijn stem brak even. ‘Toen zei hij dat hij hoopte dat onze kinderen meer op hem zouden lijken dan op mij.’
Femke vloekte zachtjes. ‘Wat een eikel.’
Ik lachte door mijn tranen heen. ‘Ik weet niet waarom ik het zo lang heb volgehouden.’
‘Omdat je dacht dat je gelukkig moest zijn,’ zei Femke zacht.
De dagen na mijn vertrek uit ons appartement in Utrecht waren een waas van emoties geweest. Mijn moeder had me met open armen ontvangen, maar haar ogen stonden bezorgd.
‘Wat is er gebeurd, meisje?’ vroeg ze die eerste avond terwijl ze een kop thee voor me zette.
‘Ik kon niet meer, mam. Ik werd gek van alles wat ik moest zijn voor hem.’
Ze knikte langzaam, alsof ze eindelijk begreep wat er al die tijd onder het oppervlak had geborreld.
‘Je vader zal teleurgesteld zijn,’ zei ze voorzichtig.
‘Dat weet ik,’ antwoordde ik. ‘Maar liever dat dan mezelf verliezen.’
De volgende ochtend stond mijn vader in de deuropening van mijn oude slaapkamer.
‘Dus… geen bruiloft?’ vroeg hij zonder me aan te kijken.
‘Nee, pap.’
Hij zuchtte diep en wreef over zijn gezicht. ‘Je weet dat we alleen maar willen dat je gelukkig bent, toch?’
‘Dat weet ik nu pas,’ fluisterde ik.
De weken verstreken en langzaam begon ik mezelf terug te vinden. Ik ging weer wandelen langs de Vecht, zoals vroeger met Bas en Femke. Ik sprak af met oude vriendinnen die ik maandenlang had genegeerd omdat John hen niet mocht.
Op een avond zat ik met Bas in het café aan de Oudegracht.
‘Dus… vrijgezel Marloes is terug?’ grijnsde hij.
‘Blijkbaar wel,’ zei ik met een glimlach die eindelijk oprecht voelde.
Hij tikte tegen zijn glas. ‘Je verdient beter dan iemand die je klein houdt.’
Ik knikte en voelde voor het eerst sinds maanden geen schaamte meer, maar opluchting.
Toch bleef er iets knagen. Had ik het niet eerder kunnen zien? Had ik niet sterker moeten zijn?
Op een regenachtige dinsdagmiddag kreeg ik een berichtje van John: “Kunnen we praten?”
Mijn hart sloeg over, maar ik wist meteen wat me te doen stond.
We spraken af in het park waar we ooit onze eerste date hadden gehad. Hij zat al op het bankje toen ik aankwam, zijn handen diep in zijn jaszakken.
‘Marloes…’ begon hij aarzelend. ‘Ik snap niet waarom je zo plotseling bent weggegaan.’
Ik keek hem recht aan. ‘Omdat jij me nooit goed genoeg vond zoals ik ben.’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Dat is niet waar! Ik wilde alleen het beste voor ons.’
‘Nee, John. Je wilde het beste voor jezelf.’
Hij zweeg en keek naar de grond.
‘Weet je nog wat je zei over gewone zeep?’ vroeg ik zachtjes.
Hij haalde zijn schouders op.
‘Voor jou misschien onbelangrijk,’ zei ik, ‘maar voor mij was het de druppel.’
Ik stond op en voelde me lichter dan ooit tevoren.
Thuisgekomen keek ik in de spiegel en zag eindelijk weer mezelf – zonder oordeel, zonder angst.
Die avond zaten we met z’n allen aan tafel: mijn ouders, Bas, Femke en ik. Er werd gelachen om oude verhalen en gehuild om wat verloren was gegaan.
Mijn moeder pakte mijn hand onder tafel en kneep erin.
‘We zijn trots op je,’ fluisterde ze.
En voor het eerst geloofde ik haar echt.
Nu vraag ik me af: Hoeveel vrouwen blijven hangen in een leven waar ze zichzelf verliezen? En hoeveel moed is er nodig om eindelijk voor jezelf te kiezen?