Onder het Dak van Stilte: Mijn Leven tussen Hoop en Onbegrip
‘Jeroen, waarom luister je nooit?’ De stem van mijn vader snijdt door de stilte van de keuken. Zijn handen trillen als hij de koffiekop neerzet, een kleine plas koffie op het aanrecht achterlatend. Ik kijk naar hem, zoekend naar iets van begrip in zijn ogen, maar alles wat ik zie is vermoeidheid. Mijn zus Marieke zit met haar rug naar ons toe, haar schouders gespannen. Buiten tikt de regen tegen het raam, alsof het de spanning binnen probeert weg te wassen.
‘Ik luister wel, pap,’ zeg ik zacht. Maar ik weet dat hij bedoelt: waarom doe je niet wat ik zeg? Waarom ben je niet zoals vroeger, toen alles nog normaal was?
Normaal. Dat woord heeft zijn betekenis verloren sinds mama ziek werd. Het begon met vage klachten, hoofdpijn, vermoeidheid. Toen kwamen de doktersbezoeken, de onderzoeken in het AMC, het wachten op uitslagen die nooit goed nieuws brachten. Kanker. Het woord hing als een donderwolk boven ons huis in Amstelveen.
‘We moeten samen sterk zijn,’ zei mama die avond aan tafel, haar stem breekbaar maar vastberaden. ‘Voor elkaar.’
Maar samen sterk zijn bleek moeilijker dan gedacht. Papa trok zich terug in zijn werk als accountant, maakte overuren en kwam laat thuis. Marieke sloot zich op in haar kamer met haar gitaar en haar dagboek. En ik? Ik dwaalde door het huis, zocht naar iets om me aan vast te houden.
Op een avond, toen mama weer eens misselijk boven lag, hoorde ik Marieke huilen achter haar deur. Ik wilde kloppen, maar mijn hand bleef hangen in de lucht. Wat moest ik zeggen? Dat ik ook bang was? Dat ik soms bad tot een God waar ik niet eens zeker van wist of Hij bestond?
‘Jeroen?’ Mama’s stem klonk zwak vanuit haar slaapkamer. Ik liep naar binnen en zag haar liggen onder een dunne deken, haar gezicht bleek in het schijnsel van het nachtlampje.
‘Kom eens hier,’ fluisterde ze. Ik ging naast haar zitten en voelde haar hand zoeken naar de mijne.
‘Ben je bang?’ vroeg ze plotseling.
Ik slikte. ‘Ja.’
Ze glimlachte flauwtjes. ‘Ik ook. Maar weet je wat mij helpt? Bidden. Gewoon praten met God, of met wie dan ook daarboven.’
Die nacht lag ik wakker in mijn bed, luisterend naar het zachte gezoem van de regen op het dak. Ik vouwde mijn handen en fluisterde woorden die ik niet kende, hoopte dat iemand luisterde.
De dagen werden weken, de weken maanden. Mama’s haar viel uit door de chemo, haar lach werd zeldzamer. Papa werd steeds stiller; soms hoorde ik hem ’s nachts praten tegen zichzelf in de woonkamer. Marieke werd opstandig, schreeuwde tegen papa dat hij nooit thuis was en tegen mij dat ik altijd wegvluchtte.
Op een dag kwam ik thuis van school en trof Marieke huilend aan op de stoep voor ons huis.
‘Wat is er?’ vroeg ik voorzichtig.
Ze keek me aan met rode ogen. ‘Papa wil dat ik stop met muziek. Hij zegt dat ik me moet focussen op school nu mama ziek is.’
Ik wist niet wat te zeggen. Muziek was alles voor Marieke; zonder haar gitaar was ze een schim van zichzelf.
Die avond barstte de bom tijdens het eten.
‘Marieke, dit kan zo niet langer,’ zei papa streng. ‘Je cijfers gaan achteruit en je moeder heeft rust nodig.’
‘Jij hebt makkelijk praten!’ schreeuwde Marieke terug. ‘Jij bent er nooit! Jij vlucht weg in je werk!’
Papa sloeg met zijn vuist op tafel. ‘Genoeg! Jullie begrijpen niet hoe zwaar dit voor mij is!’
Mama probeerde tussenbeide te komen, maar haar stem was te zwak. Ik voelde me klein worden, alsof ik verdween tussen hun woorden.
Na het eten vluchtte ik naar buiten, de frisse lucht in. Ik liep langs de Amstel, keek naar de lichten die weerspiegelden in het water. Ik voelde me verloren, gevangen tussen de pijn van mijn familie en mijn eigen angst.
Op een zondag besloot ik naar de kerk te gaan, iets wat ik sinds mijn kindertijd niet meer had gedaan. De kerkbanken waren koud en het orgelspel galmde door de ruimte. Ik stak een kaars aan voor mama en fluisterde een gebed dat meer leek op een smeekbede: geef ons kracht.
Langzaam begon er iets te veranderen. Niet dat mama beter werd – integendeel – maar er kwam een soort rust over me heen. Ik begon vaker te bidden, soms samen met mama als ze zich goed genoeg voelde.
Marieke merkte het op.
‘Denk je echt dat bidden helpt?’ vroeg ze op een avond terwijl we samen thee dronken.
Ik haalde mijn schouders op. ‘Misschien niet voor mama’s ziekte. Maar wel voor mijzelf. Het geeft me hoop.’
Ze keek me lang aan en knikte toen langzaam.
De maanden sleepten zich voort. Mama werd zwakker; soms leek ze al half verdwenen uit deze wereld. Op een avond zat ik naast haar bed toen ze mijn hand pakte.
‘Jeroen,’ fluisterde ze, ‘zorg goed voor je zus en je vader straks.’
Ik knikte met tranen in mijn ogen.
Toen mama stierf, voelde het huis leger dan ooit tevoren. Papa huilde voor het eerst waar wij bij waren; Marieke sloot zich dagenlang op in haar kamer.
De begrafenis was sober; familie uit Groningen kwam over, buren brachten bloemen en schalen ovenschotel die niemand opat.
Na afloop zaten we met z’n drieën aan tafel, zwijgend tegenover elkaar.
‘We moeten verder,’ zei papa uiteindelijk schor.
Marieke keek hem aan met natte ogen. ‘Maar hoe?’
Ik wist het antwoord niet. Maar die avond stak ik weer een kaars aan bij het raam en bad om kracht – voor ons allemaal.
Langzaam vonden we een nieuw ritme. Papa probeerde vaker thuis te zijn; Marieke mocht weer muziek maken en speelde soms zachtjes liedjes voor mama’s foto op de kast.
Soms vraag ik me af: was het geloof dat mij overeind hield? Of was het simpelweg de hoop dat we ooit weer zouden kunnen lachen?
Wat denk jij? Waar vind jij kracht als alles om je heen instort?