Op het Kruispunt van Mijn Dromen: Een Keuze tussen Carrière en Familie

‘Marloes, wanneer ga je nou eens een keer serieus nadenken over kinderen?’ De stem van mijn moeder snijdt door de stilte van de zondagmiddag. Mijn vork hangt halverwege tussen mijn bord en mijn mond. De geur van haar zelfgemaakte stamppot vult de keuken, maar mijn eetlust is verdwenen.

‘Mam, ik heb het druk op werk. Je weet toch dat ik net die promotie heb gekregen?’ Mijn stem klinkt zachter dan ik wil. Ik voel de ogen van mijn vader prikken, zijn handen gevouwen op tafel. Mijn jongere zusje, Sanne, kijkt ongemakkelijk naar haar telefoon.

‘Werk is niet alles, Marloes,’ zegt mijn vader. ‘Je moeder en ik willen gewoon dat je gelukkig bent. En straks is het te laat.’

Ik slik. Wat weten zij nou van geluk? Ze zijn al dertig jaar samen, wonen in hetzelfde rijtjeshuis in Amersfoort, hun leven een aaneenschakeling van vaste patronen. Ik ben anders. Altijd al geweest.

Na het eten loop ik naar buiten, de frisse lucht in. Mijn gedachten razen. Waarom voelt het alsof ik moet kiezen? Waarom kan ik niet én carrière maken én gelukkig zijn zonder gezin?

Op kantoor ben ik een ster. Mijn collega’s bij het architectenbureau in Utrecht kijken tegen me op. ‘Marloes, jij bent echt een voorbeeld,’ zegt Jeroen vaak als we samen aan een project werken. Maar als ik thuiskom in mijn appartement, begroet alleen de stilte me.

Die avond belt Sanne me. ‘Sorry voor mam en pap. Ze bedoelen het goed, denk ik.’

‘Ik weet het,’ zucht ik. ‘Maar het voelt alsof ik faal als dochter omdat ik niet aan hun plaatje voldoe.’

‘Je faalt niet,’ zegt Sanne zacht. ‘Maar… mis je het nooit? Iemand om mee thuis te komen?’

Haar vraag blijft hangen als een mist in mijn hoofd. Natuurlijk mis ik soms iemand. Maar ik ben bang voor de leegte die ontstaat als ik mezelf opgeef voor een ander.

De weken gaan voorbij. Op kantoor word ik gevraagd om een groot project te leiden: de renovatie van een oud schoolgebouw tot duurzame woningen. Het is dé kans waar ik altijd van heb gedroomd. Maar thuis wordt de druk groter.

‘Je nichtje is zwanger,’ zegt mijn moeder op een avond aan de telefoon. ‘Ze is zo gelukkig, Marloes. Zou dat niet ook iets voor jou zijn?’

Ik voel woede opborrelen. ‘Mam, waarom kun je niet gewoon trots zijn op wat ík bereik? Waarom moet geluk altijd hetzelfde eruitzien?’

Er valt een stilte aan de andere kant van de lijn.

‘We maken ons gewoon zorgen,’ fluistert ze uiteindelijk.

Die nacht lig ik wakker. In het donker komen herinneringen boven: hoe ik als kind altijd al anders was, liever boeken las dan buiten speelde, droomde van verre reizen en grote gebouwen ontwerpen. Mijn ouders vonden het maar raar, maar lieten me begaan – tot nu.

Op een vrijdagavond ga ik met collega’s wat drinken na werk. Jeroen schuift naast me aan de bar.

‘Je lijkt afwezig, Marloes.’

Ik glimlach flauwtjes. ‘Familiegedoe.’

Hij knikt begrijpend. ‘Mijn ouders snappen ook niks van wat ik doe. Ze denken dat architect zijn betekent dat je huizen tekent en klaar.’

We lachen samen, maar diep vanbinnen voel ik me leeg.

De volgende dag ga ik naar mijn ouders voor koffie. Mijn moeder zet haar mooiste kopjes neer, alsof ze iets goed te maken heeft.

‘Marloes,’ begint ze voorzichtig, ‘we willen niet dat je denkt dat we niet trots zijn.’

Mijn vader knikt instemmend. ‘Maar we willen ook niet dat je straks spijt krijgt.’

Ik kijk hen aan – hun gezichten vol rimpels en zorgen – en voel tranen prikken achter mijn ogen.

‘Misschien krijg ik ooit spijt,’ zeg ik zacht. ‘Maar nu… nu wil ik gewoon mezelf zijn.’

Mijn moeder pakt mijn hand vast. ‘We houden van je, hoe dan ook.’

Op weg naar huis huil ik in de auto. Niet om hun woorden, maar om de last die op mijn schouders drukt: de angst om te kiezen en altijd iets of iemand tekort te doen.

De maanden verstrijken. Het project vordert goed; de burgemeester komt zelfs kijken. Ik sta in de spotlights, krijg applaus en waardering – maar ’s avonds eet ik alleen soep uit een magnetronbakje.

Op een dag belt Sanne weer.

‘Mam heeft het over je gehad,’ zegt ze voorzichtig. ‘Ze is bang dat je ongelukkig bent.’

‘Ben ik dat?’ vraag ik hardop.

Sanne zwijgt even. ‘Alleen jij kunt dat weten.’

’s Nachts droom ik over een huis vol licht en stemmen – kinderen die lachen, iemand die op me wacht – maar als ik wakker word, is er alleen stilte.

Op een zondagmiddag zit ik bij mijn ouders in de tuin. De zon schijnt, vogels fluiten. Mijn moeder schenkt thee in.

‘Weet je nog dat je vroeger altijd hutten bouwde in de tuin?’ vraagt ze plotseling.

Ik glimlach. ‘Ja, en jullie vonden het maar niks als er weer een boomtak sneuvelde.’

Ze lacht zachtjes. ‘We zagen toen al dat je anders was.’

Mijn vader kijkt me aan. ‘Wat wil jíj eigenlijk, Marloes? Niet wat wij willen – wat wil jij?’

Ik denk na. Wat wil ík? Een gezin? Of vrijheid? Of misschien gewoon erkenning voor wie ik ben?

‘Ik weet het niet,’ geef ik toe. ‘Misschien wil ik alles tegelijk.’

Mijn moeder knikt begrijpend. ‘Dat mag ook.’

Die avond schrijf ik in mijn dagboek: “Is het erg om niet te weten wat geluk is? Of om te dromen van iets wat misschien nooit komt?”

De volgende dag op kantoor vraagt Jeroen of ik mee ga naar een expositie in Rotterdam.

‘Misschien moet je gewoon eens iets nieuws proberen,’ zegt hij met een knipoog.

Ik aarzel even, maar zeg dan ja.

In Rotterdam voel ik me voor het eerst sinds tijden licht – alsof er mogelijkheden zijn die buiten het bekende plaatje vallen.

Op de terugweg praat Jeroen openhartig over zijn twijfels en angsten.

‘Weet je,’ zegt hij, ‘soms denk ik dat we allemaal doen alsof we weten wat we willen, maar eigenlijk zoeken we gewoon naar verbinding.’

Zijn woorden raken me diep.

Thuis kijk ik uit over de stad vanaf mijn balkon. De lichten twinkelen als sterren onder me.

Misschien hoef ik niet te kiezen tussen carrière en familie. Misschien mag geluk er voor mij anders uitzien dan voor anderen.

En toch blijft die vraag knagen: “Kan je echt gelukkig zijn als je altijd moet kiezen tussen wie je bent en wie anderen willen dat je bent?”