Opnieuw Anneke ontmoeten: In de schaduw van verloren jeugd en tweede kansen
‘Waarom ben je weggegaan zonder iets te zeggen?’ Mijn stem trilt, terwijl ik Anneke aankijk. Haar ogen, nog steeds diezelfde diepe blauw als vroeger, ontwijken de mijne. Het is alsof de tijd even stilstaat op perron 8 van station Utrecht Centraal. De regen tikt ongeduldig tegen het glas. Mensen haasten zich langs ons heen, maar voor mij bestaat er op dat moment alleen zij.
Twintig jaar geleden, in een dorpje vlakbij Amersfoort, was Anneke alles voor mij. We fietsten samen naar school, deelden onze dromen op het bankje bij de vijver en schreven elkaar brieven vol beloftes die we nooit zouden breken. Maar op een dag was ze weg. Geen briefje, geen uitleg. Alleen stilte en het gevoel dat ik iets onherstelbaar had verloren.
‘Ik moest weg, Daan,’ fluistert ze. ‘Het was niet mijn keuze.’
Mijn hart bonkt in mijn keel. Ik wil haar vasthouden, haar vragen waarom ze me nooit heeft gezocht. Maar ik weet dat er meer speelt. Mijn moeder zei altijd dat sommige dingen beter onbesproken blijven. Maar ik ben nooit goed geweest in zwijgen.
‘Weet je nog die zomer bij de oude molen?’ probeer ik voorzichtig. ‘Toen we zwoeren dat we altijd samen zouden blijven?’
Anneke glimlacht flauwtjes. ‘Ik was zestien, Daan. Alles leek toen zo simpel.’
Ik voel de woede en het verdriet van vroeger weer opborrelen. Mijn vader had haar nooit gemogen. ‘Ze brengt alleen maar problemen,’ zei hij altijd. Misschien had hij gelijk. Maar wat wist hij nou van liefde?
Na die zomer veranderde alles thuis. Mijn ouders kregen steeds vaker ruzie. Mijn moeder trok zich terug in haar kamer, mijn vader verdronk zijn frustratie in bier en bittere woorden. Ik voelde me gevangen tussen hun strijd en het gemis van Anneke.
‘Waarom nu?’ vraag ik haar. ‘Waarom kom je nu terug?’
Ze kijkt me aan, haar ogen nat van tranen die ze niet laat vallen. ‘Omdat ik eindelijk durf te kiezen voor mezelf.’
Ik weet niet wat ik moet zeggen. De trein naar Den Haag rijdt binnen, piepend en sissend. Anneke kijkt naar de deuren die opengaan, alsof ze elk moment kan verdwijnen.
‘Wil je koffie?’ vraag ik uiteindelijk, wanhopig om haar nog even bij me te houden.
We zitten zwijgend in een hoekje van het stationscafé. De geur van natte jassen en verse koffie hangt in de lucht. Ik zie hoe haar handen trillen als ze haar kopje vasthoudt.
‘Mijn moeder werd ziek,’ zegt ze zacht. ‘We moesten verhuizen naar Groningen, bij familie. Alles ging zo snel… Ik mocht niemand iets vertellen.’
‘Je had me kunnen schrijven,’ zeg ik gekwetst.
‘Mijn vader las al mijn post.’ Ze kijkt weg. ‘En toen… toen overleed mijn moeder.’
Ik voel een steek van medelijden en schaamte om mijn eigen boosheid.
‘En daarna?’
‘Daarna was er niets meer om voor terug te komen.’
We zwijgen weer. Buiten trekt een groep studenten lachend voorbij, hun stemmen galmen na in de hal.
‘Ik heb je gezocht,’ zeg ik uiteindelijk. ‘Jarenlang.’
Anneke glimlacht verdrietig. ‘Ik heb je nooit vergeten, Daan.’
Thuis wacht mijn vrouw Marloes op me. We zijn al tien jaar getrouwd, hebben samen een dochtertje van zeven, Lotte. Maar sinds een paar jaar voelt alles leeg tussen ons. We praten over boodschappen en schoolroosters, maar niet meer over dromen of verlangens.
Die avond staar ik naar het plafond terwijl Marloes naast me ligt te slapen. In mijn hoofd speelt het gesprek met Anneke zich opnieuw af. Wat als…? Wat als zij nooit was weggegaan? Zou mijn leven dan anders zijn gelopen?
De dagen daarna zoek ik steeds weer contact met Anneke. We wandelen door het Wilhelminapark, praten over vroeger en nu. Ze vertelt over haar werk als verpleegkundige, haar eenzaamheid in Groningen, haar angst om opnieuw te beginnen.
‘Denk je dat het ooit nog goed kan komen?’ vraagt ze op een avond terwijl we uitkijken over de stad.
‘Ik weet het niet,’ zeg ik eerlijk. ‘Soms voelt het alsof alles al vastligt.’
Maar diep vanbinnen groeit er iets wat ik lang niet heb gevoeld: hoop.
Thuis wordt de spanning steeds groter. Marloes merkt dat ik afwezig ben.
‘Is er iets?’ vraagt ze tijdens het eten.
‘Nee, gewoon druk op werk,’ lieg ik.
Maar Lotte kijkt me aan met haar grote bruine ogen en ik voel me schuldig.
Op een avond barst de bom.
‘Wie is ze?’ vraagt Marloes plotseling terwijl ze de vaatwasser uitruimt.
Ik schrik van haar directheid.
‘Wat bedoel je?’
‘Je bent anders sinds vorige week. Je bent er niet meer echt bij.’
Ik wil liegen, maar ik kan niet meer.
‘Anneke,’ fluister ik. ‘Mijn eerste liefde.’
Marloes zucht diep en draait zich om.
‘En nu? Ga je bij ons weg?’
De pijn in haar stem snijdt door me heen.
‘Ik weet het niet,’ zeg ik eerlijk.
Die nacht slaap ik op de bank. Lotte kruipt ’s ochtends stilletjes naast me en slaat haar armpjes om mijn nek.
‘Papa, ga je weg?’ vraagt ze zacht.
Mijn hart breekt.
De weken daarna probeer ik een keuze te maken tussen verleden en toekomst. Anneke biedt troost en begrip die ik bij Marloes al jaren mis, maar Lotte is mijn alles.
Op een koude zondagmiddag zitten Anneke en ik samen aan de Vecht.
‘Misschien zijn sommige dingen niet bedoeld om opnieuw te beginnen,’ zegt ze zacht.
Ik knik langzaam.
‘Maar misschien kunnen we wel leren loslaten,’ voeg ik eraan toe.
We nemen afscheid met tranen in onze ogen, maar ook met een gevoel van vrede dat ik lang niet heb gekend.
Thuis vertel ik Marloes alles. Over mijn gevoelens, mijn twijfels, mijn spijt. We huilen samen en besluiten hulp te zoeken – voor onszelf én voor Lotte.
Soms denk ik nog aan Anneke als de regen tegen het raam tikt en de stad in nevelen gehuld is. Maar nu weet ik dat sommige liefdes bedoeld zijn om los te laten – zodat er ruimte ontstaat voor iets nieuws.
Was het laf om niet voor Anneke te kiezen? Of juist moedig om te blijven vechten voor wat ooit vanzelfsprekend leek? Wat zouden jullie doen als het verleden plotseling weer voor je stond?