Oude vriendschappen roesten niet, maar soms doen ze het meeste pijn
‘Waarom kun je nooit gewoon luisteren, Iris?’ De stem van mijn moeder trilt door de keuken, haar handen klemmen zich om de rand van het aanrecht. Mijn zus, Anne, rolt met haar ogen en smijt haar mok in de gootsteen. De spanning is zo dik dat ik het bijna kan proeven. Ik voel mijn hart bonzen in mijn borstkas. ‘Misschien omdat er nooit naar míj geluisterd wordt!’ schreeuw ik terug, mijn stem hoger dan ik wil.
Het is een regenachtige dinsdagavond in Utrecht, en onze familie is opnieuw uit elkaar aan het vallen. Mijn vader is al jaren uit beeld; hij woont ergens in Groningen met zijn nieuwe vriendin. Mijn moeder en Anne zijn als twee handen op één buik, en ik ben altijd het buitenbeentje geweest. Die avond barst alles los: oude verwijten, jaloezie, onverwerkte pijn. Anne beschuldigt me ervan dat ik nooit thuis ben, dat ik alleen aan mezelf denk. Mijn moeder zegt dat ik haar teleurstel. Ik gil dat ze nooit trots op me is geweest.
Na die avond pak ik mijn spullen en vertrek naar mijn kleine studio in Lombok. De regen tikt tegen het raam terwijl ik op bed zit, mijn telefoon in mijn hand. Ik wil iemand bellen, iemand die begrijpt hoe het voelt om nergens bij te horen. Mijn vingers zweven boven Sanne’s naam. Sanne en ik kennen elkaar sinds de brugklas van het Stedelijk Gymnasium. We hebben samen gelachen, gehuild, nachtenlang gepraat over jongens, dromen, angsten. Zij was er toen mijn vader vertrok, toen ik zakte voor wiskunde, toen ik voor het eerst verliefd werd op een meisje.
‘Hey Sanne,’ fluister ik als ze opneemt. ‘Het is weer mis thuis.’
Ze zucht diep. ‘Kom maar langs. Ik zet thee.’
Bij Sanne thuis ruikt het altijd naar kaneel en natte hond; haar labrador Bram begroet me kwispelend bij de deur. We zitten op haar bank, mokken dampende thee in onze handen. ‘Je moet niet steeds proberen alles te lijmen,’ zegt ze zacht. ‘Soms moet je dingen gewoon laten breken.’
Maar zo ben ik niet. Ik kan niet loslaten. Ik blijf pogingen doen om Anne te bellen, appjes sturen naar mijn moeder – meestal krijg ik alleen blauwe vinkjes terug.
De weken worden maanden. Ik stort me op mijn werk bij de bibliotheek en probeer niet te denken aan thuis. Sanne wordt steeds drukker met haar nieuwe vriend, Joris. Ze appt minder vaak terug, zegt afspraken af omdat ze ‘even tijd voor zichzelf nodig heeft’. Ik voel me steeds eenzamer.
Op een avond in maart besluit ik spontaan langs te gaan bij Sanne. Als ik aankom zie ik door het raam dat ze met Joris op de bank zit, lachend, hun hoofden dicht bij elkaar. Ik aarzel even, maar bel toch aan.
Ze doet open met een geforceerde glimlach. ‘Oh… Iris! Eh… we waren net…’
‘Laat maar,’ mompel ik, de schaamte brandt op mijn wangen. ‘Ik dacht gewoon…’
‘Nee, kom binnen,’ zegt ze snel, maar haar blik zegt iets anders.
Binnen is het ongemakkelijk stil. Joris kijkt me nauwelijks aan. Ik voel me een indringer in wat ooit mijn tweede thuis was.
Na die avond hoor ik weken niets van Sanne. Mijn pogingen om contact te zoeken blijven onbeantwoord. Op Koningsdag zie ik op Instagram foto’s van haar en Anne samen op een bootje in de gracht – lachend, armen om elkaar heen. Mijn maag draait om.
Ik bel Anne diezelfde avond. Ze neemt op na drie keer overgaan.
‘Wat wil je?’ klinkt haar stem koel.
‘Waarom was jij met Sanne? Jullie hebben nooit iets met elkaar gehad.’
Ze lacht schamper. ‘Misschien omdat zij wel begrijpt hoe het is om volwassen te worden.’
Ik hang op voordat de tranen komen.
De zomer komt en gaat. Mijn moeder stuurt af en toe een berichtje – praktische dingen over de hypotheek van het huis of wanneer ik mijn spullen kom ophalen – maar verder blijft het stil. Ik voel me als een eiland in een zee van mensen die allemaal hun plek lijken te hebben gevonden.
Op een avond in september krijg ik een appje van Sanne: ‘Kunnen we praten?’
We spreken af in een café aan de Oudegracht. Ze zit er al als ik binnenkom, haar ogen rood van het huilen.
‘Het spijt me,’ zegt ze zonder omwegen. ‘Ik had je niet moeten laten vallen.’
Ik knik alleen maar; woorden schieten tekort.
‘Anne kwam naar me toe na die ruzie thuis,’ vervolgt ze zacht. ‘Ze was zo… kwetsbaar. En jij was zo boos op alles en iedereen. Ik wist niet wat ik moest doen.’
‘Dus koos je voor haar,’ zeg ik bitter.
Ze kijkt weg. ‘Ik wilde niemand kwijt raken.’
We praten urenlang; over vroeger, over nu, over hoe alles zo ingewikkeld is geworden sinds we volwassen zijn en iedereen zijn eigen weg lijkt te gaan.
Na die avond proberen we het opnieuw – voorzichtig, aftastend. Maar het is niet meer zoals vroeger; er hangt iets tussen ons wat niet meer weggaat.
Met Anne blijft het stroef. Soms sturen we elkaar memes of kattenfilmpjes, maar echte gesprekken zijn zeldzaam.
Op kerstavond zit ik alleen in mijn studio met een magnetronmaaltijd en kijk naar foto’s van vroeger: Anne en ik als kinderen in de sneeuw, Sanne en ik op vakantie in Zeeland, mijn moeder lachend achter de barbecue.
Ik vraag me af of oude banden ooit echt kunnen herstellen – of dat sommige scheuren gewoon te diep zijn.
Misschien is dat volwassen worden: leren leven met wat kapot is gegaan zonder jezelf erin te verliezen.
Zou jij blijven vechten voor oude vriendschappen en familiebanden? Of is loslaten soms sterker dan vasthouden?