Over de Rand: Wanneer Ouderschap Teveel Wordt

‘Marieke, kun je alsjeblieft even komen?’ De stem van mijn man, Jeroen, klinkt schor door de babyfoon. Ik hoor het gehuil van onze jongste, Lotte, op de achtergrond. Mijn hart slaat over. Ik sta in de keuken, handen vol met een pan kokende aardappelen en een peuter die aan mijn been trekt. ‘Mama, mama! Kijk!’

‘Wacht even, Finn,’ snauw ik harder dan ik wil. Zijn gezicht betrekt. Ik voel meteen spijt, maar ik kan niet overal tegelijk zijn. Ik zet de pan neer, veeg mijn handen af en loop naar boven. Jeroen staat naast het wiegje, zijn ogen rood van vermoeidheid. Lotte krijst alsof haar wereld vergaat.

‘Ze wil niet slapen. Ik weet het niet meer,’ zegt hij zacht. Zijn schouders hangen. Ik voel de frustratie in mijn eigen lijf opborrelen.

‘Geef haar maar aan mij,’ zeg ik. Mijn stem klinkt vlak. Ik neem Lotte over, wieg haar tegen me aan. Haar lijfje trilt nog na van het huilen. Jeroen blijft staan, alsof hij niet weet waar hij heen moet.

‘Weet je nog toen we dachten dat drie kinderen wel zou meevallen?’ probeer ik luchtig te zeggen. Het sarcasme druipt ervan af. Jeroen kijkt me aan, zijn blik vol verwijt én verdriet.

‘Jij wilde dit toch zo graag?’ zegt hij. ‘Jij zei dat het ons gezin compleet zou maken.’

Ik voel de tranen prikken achter mijn ogen. ‘Dat zei jij ook.’

We zwijgen. Lotte valt eindelijk stil tegen mijn borst. Beneden hoor ik Finn weer roepen en onze oudste dochter, Noor, slaat met deuren omdat ze haar huiswerk niet snapt.

’s Avonds zit ik alleen aan de keukentafel. De kinderen slapen eindelijk. Jeroen is naar boven gegaan zonder iets te zeggen. Ik staar naar de lege koffiekopjes en het speelgoed dat verspreid ligt over de vloer. Mijn hoofd bonkt.

Hoe ben ik hier beland? Vroeger was ik Marieke – vrolijk, spontaan, altijd in voor een grap of een feestje. Nu ben ik vooral ‘mama’. Mijn dagen bestaan uit luiers verschonen, ruzies sussen, boterhammen smeren en proberen te onthouden wie wanneer gym heeft of een traktatie mee moet nemen.

Mijn moeder belt elke dag. ‘Hoe gaat het nou, lieverd?’ vraagt ze dan bezorgd.

‘Goed hoor mam,’ lieg ik steevast.

Maar het is niet goed. Soms fantaseer ik over weglopen – gewoon even verdwijnen naar een plek waar niemand iets van me wil. Maar dan voel ik me meteen schuldig. Wat voor moeder denkt zoiets nou?

Jeroen en ik praten nauwelijks nog echt met elkaar. Alles draait om schema’s: wie brengt wie naar school, wie haalt boodschappen, wie blijft thuis als er weer eentje ziek is? Soms betrap ik mezelf erop dat ik hem verwijt dat hij overdag ‘gewoon’ naar zijn werk kan gaan – even ontsnappen aan de chaos thuis.

Op een avond barst het los. Noor heeft een driftbui omdat haar lievelingsshirt in de was zit en Finn gooit zijn bord op de grond omdat hij geen broccoli lust. Lotte huilt alweer. Jeroen zucht diep en zegt: ‘Ik trek dit niet meer zo.’

‘Wat bedoel je?’ vraag ik scherp.

‘Dit! Het is altijd druk, altijd stress. We hebben nooit meer tijd voor elkaar. Jij bent alleen nog maar met de kinderen bezig.’

‘En jij dan? Jij vlucht naar je werk! Je laat mij hier stikken!’

De woorden vliegen over tafel als messen. Noor kijkt ons met grote ogen aan en begint te huilen.

Die nacht lig ik wakker naast Jeroen, die met zijn rug naar me toe ligt. Ik voel me leeg en alleen.

De dagen erna probeer ik harder mijn best te doen: extra lief zijn voor de kinderen, Jeroen verrassen met zijn lievelingseten, alles onder controle houden. Maar het lijkt nooit genoeg.

Op een woensdagmiddag sta ik op het schoolplein naast andere moeders die allemaal lijken te stralen in hun perfecte outfits met hun perfecte kinderen. Ik voel me een buitenstaander in mijn eigen leven.

‘Gaat het wel goed met je?’ vraagt Linda, een moeder uit Finns klas.

Ik knik snel, maar ze kijkt me doordringend aan.

‘Je hoeft het niet allemaal alleen te doen hoor,’ zegt ze zacht.

Die woorden blijven hangen als ik die avond in bad zit – eindelijk even alleen. Waarom voelt het alsof falen geen optie is? Waarom durf ik niet toe te geven dat ik soms spijt heb?

Op een dag barst ik in tranen uit bij mijn moeder.

‘Ik weet niet meer hoe ik dit moet doen,’ snik ik.

Ze slaat haar armen om me heen zoals vroeger.

‘Je hoeft het niet perfect te doen, Marieke,’ fluistert ze. ‘Je hoeft alleen maar je best te doen.’

Langzaam begin ik kleine dingen los te laten: de was hoeft niet altijd opgevouwen, Finn mag soms gewoon een boterham met chocopasta als avondeten en als Lotte huilt, mag ze bij mij in bed slapen.

Jeroen en ik zoeken hulp – relatietherapie bij een vrouw in Utrecht die ons leert weer naar elkaar te luisteren zonder oordeel.

Het is zwaar en soms lijkt het uitzichtloos. Maar heel soms voel ik weer even wie ik was – wie ik ben – als Marieke én als moeder.

Soms vraag ik me af: hoeveel ouders durven toe te geven dat ze soms spijt hebben? Dat ze zich overweldigd voelen? En wat zou er gebeuren als we daar eerlijk over waren – tegen elkaar én tegen onszelf?