Schaamte voor de buren – Een verhaal over liefde na zestig en familiegeheimen

‘Mam, je maakt jezelf belachelijk. Wat moeten de buren wel niet denken?’

De woorden van mijn dochter Anouk snijden door de stilte als een mes. Ik sta in de keuken van mijn rijtjeshuis in Amersfoort, een kopje thee trillend in mijn hand. Buiten regent het zachtjes, de druppels tikken ritmisch tegen het raam. Mijn zoon Jeroen kijkt me aan met die blik die hij altijd had als hij als kind iets niet begreep – mengeling van onbegrip en teleurstelling.

‘Ik ben niet belachelijk, Anouk,’ zeg ik, terwijl ik probeer mijn stem stabiel te houden. ‘Ik ben gewoon… gelukkig. Is dat zo erg?’

Ze zucht diep, rolt met haar ogen. ‘Mam, je bent drieënzestig. Je hoort niet meer te daten, laat staan met een man als Henk. Hij is… anders.’

‘Anders?’ herhaal ik. ‘Wat bedoel je daarmee?’

Jeroen schraapt zijn keel. ‘Hij is een buitenstaander. Niemand kent hem hier in de buurt. En hij is gescheiden, mam. Dat brengt alleen maar gedoe.’

Ik voel hoe mijn wangen rood worden van frustratie en verdriet. Sinds ik Henk heb leren kennen in het kleine café aan de Eem, lijkt alles anders. Voor het eerst sinds het overlijden van hun vader voel ik me weer gezien, weer vrouw. Maar voor mijn kinderen is dat blijkbaar een schande.

Die avond lig ik wakker in bed. De regen is opgehouden, maar in mijn hoofd stormt het nog steeds. Mijn gedachten dwalen af naar die eerste ontmoeting met Henk. Hij zat alleen aan een tafeltje, las De Volkskrant en dronk zwarte koffie. Onze blikken kruisten elkaar en hij glimlachte verlegen. Het gesprek kwam vanzelf – over boeken, reizen, de kleine dingen die het leven mooi maken.

‘Je hebt mooie ogen,’ zei hij zachtjes toen ik opstond om te gaan.

Ik bloosde als een meisje van zestien.

‘Mag ik je nog eens zien?’ vroeg hij.

En nu, maanden later, ben ik verliefd. Maar in plaats van geluk voel ik me verscheurd tussen mijn kinderen en mijn eigen hart.

De volgende ochtend belt Henk. ‘Hoe gaat het met je?’ vraagt hij bezorgd.

‘Niet zo goed,’ geef ik toe. ‘Anouk en Jeroen… ze begrijpen het niet.’

Hij zwijgt even aan de andere kant van de lijn. ‘Wil je dat ik kom praten? Misschien helpt het als ze mij leren kennen.’

Ik twijfel. Mijn kinderen zijn koppig, net als hun vader vroeger. Maar misschien heeft Henk gelijk.

Die zondag nodig ik Henk uit voor het avondeten. Ik kook stamppot boerenkool, zijn lievelingsgerecht, en dek de tafel met het servies dat ik nog van mijn moeder heb geërfd.

Anouk arriveert als eerste, haar gezicht strak van ergernis. Jeroen volgt kort daarna, zijn vrouw Marieke op de hielen.

Als Henk binnenkomt, valt er een ongemakkelijke stilte.

‘Goedenavond allemaal,’ zegt hij vriendelijk.

Niemand antwoordt.

Tijdens het eten probeert Henk voorzichtig een gesprek te beginnen over zijn werk als vrijwilliger bij de voedselbank, maar Anouk snijdt hem af.

‘Waarom bent u eigenlijk gescheiden?’ vraagt ze plotseling scherp.

Henk slikt zichtbaar. ‘Soms groeien mensen uit elkaar,’ zegt hij zachtjes.

Jeroen kijkt me aan. ‘Mam, denk je echt dat dit verstandig is? Je hebt altijd voor ons gezorgd. Waarom nu ineens zo’n risico nemen?’

Ik leg mijn vork neer en kijk hen één voor één aan.

‘Omdat ik ook recht heb op geluk,’ zeg ik met trillende stem. ‘Jullie vader is al tien jaar dood. Ik heb jullie grootgebracht, alles voor jullie gedaan. Maar nu wil ik ook aan mezelf denken.’

Marieke legt haar hand op Jeroens arm, fluistert iets wat ik niet kan verstaan.

Na het eten vertrekt iedereen snel. Henk blijft nog even zitten en pakt mijn hand vast.

‘Het komt wel goed,’ zegt hij geruststellend.

Maar ik weet het niet zeker.

De weken daarna wordt het contact met Anouk en Jeroen steeds koeler. Ze bellen minder vaak, komen niet meer spontaan langs voor koffie op zondagmiddag. De buren groeten me korter dan vroeger; ik zie ze soms fluisteren als ik met Henk over straat loop.

Op een dag staat mijn zus Els onverwacht voor de deur.

‘Wat ben je aan het doen, Lianne?’ vraagt ze bezorgd zodra ze zit.

‘Ik probeer gelukkig te zijn,’ antwoord ik simpel.

Els schudt haar hoofd. ‘Je weet hoe mensen hier zijn. Ze praten graag.’

‘Laat ze praten,’ zeg ik felder dan ik bedoel.

Maar ’s nachts lig ik wakker van schaamte en twijfel. Ben ik egoïstisch? Had ik moeten wachten tot de kinderen eraan toe waren? Of komt dat moment nooit?

Op een regenachtige woensdagmiddag besluit ik Henk mee te nemen naar het graf van mijn man op de begraafplaats aan de rand van de stad. Ik wil hem laten zien dat mijn liefde voor Henk niets afdoet aan wat ik had met Pieter.

We staan samen bij de steen, zwijgend hand in hand.

‘Denk je dat hij boos zou zijn?’ vraag ik zachtjes.

Henk knijpt in mijn hand. ‘Ik denk dat hij zou willen dat je gelukkig bent.’

Die avond stuur ik Anouk een bericht: “Wil je binnenkort samen praten? Ik mis je.”

Ze antwoordt pas dagen later: “Misschien.”

De maanden verstrijken langzaam. Soms denk ik dat alles kapot is gegaan door mijn keuze voor mezelf. Maar dan voel ik Henks hand op mijn rug, zijn zachte stem die zegt dat ik mag bestaan zoals ik ben.

Op een dag staat Anouk ineens voor de deur, haar ogen rood van het huilen.

‘Mam…’ begint ze aarzelend. ‘Het spijt me. Ik was bang om je kwijt te raken.’

Ik trek haar in mijn armen en we huilen samen – eindelijk weer moeder en dochter.

Jeroen volgt later; ook hij worstelt met zijn gevoelens, maar langzaam groeit er begrip.

Het dorp blijft fluisteren, maar hun stemmen worden zachter naarmate de tijd verstrijkt.

Nu zit ik hier op de bank naast Henk, kijkend naar oude foto’s en luisterend naar de regen die weer zachtjes tegen het raam tikt.

Hebben we ooit echt controle over ons eigen geluk? Of laten we ons altijd leiden door wat anderen vinden? Misschien is het enige wat telt dat we durven kiezen voor onszelf – zelfs als dat betekent dat we anderen moeten teleurstellen.