Scherven van het Verleden: Het Verhaal van Marijke uit Utrecht
‘Waarom bel je eigenlijk nog, als je toch niks te zeggen hebt?’ Mijn stem trilt, maar ik probeer het te verbergen. Aan de andere kant van de lijn blijft het even stil. ‘Mam, ik heb het gewoon druk, je weet toch hoe het is,’ zegt Jeroen uiteindelijk, zijn stem vlak, haast verveeld. Ik hoor op de achtergrond het zachte gezoem van zijn laptop, het getik van toetsen.
Ik staar naar het vergeelde fotolijstje op de vensterbank. Jeroen als kleuter, zijn handje in de mijne, zijn ogen vol vertrouwen. Waar is dat jongetje gebleven? Waar ben ík gebleven?
‘Druk, ja,’ mompel ik. ‘Altijd druk.’
‘Mam, ik moet echt weer verder. Ik bel je snel weer, goed?’
‘Ja hoor,’ zeg ik, maar ik weet dat het niet waar is. Snel is misschien volgende week. Of de week daarna.
Als ik ophang, voel ik de stilte als een koude deken over me heen vallen. De klok tikt luid in mijn kleine woonkamer. Buiten rijden fietsen voorbij, studenten lachen op straat. Ik ben 68 en woon al twintig jaar in deze flat in Utrecht-Oost. Vroeger was het hier altijd vol leven: Jeroen en Sanne renden door het huis, hun stemmen vulden elke kamer. Nu is er alleen nog echo.
Mijn dochter Sanne woont in Amsterdam. Ze werkt bij een reclamebureau en haar leven lijkt een aaneenschakeling van hippe feestjes en deadlines. Ze appt soms een foto van haar lunch of een selfie met haar vriendinnen. Maar bellen? Nee, daar heeft ze geen tijd voor.
‘Mam, je moet niet zo zeuren,’ zei ze laatst toen ik voorzichtig vroeg of ze eens langs wilde komen. ‘Iedereen heeft het druk. Je moet ook wat meer je eigen ding gaan doen.’
Mijn eigen ding… Wat is dat eigenlijk? Mijn dagen bestaan uit boodschappen doen bij de Albert Heijn, koffie drinken in mijn eentje op het balkon, en ’s avonds naar tv-programma’s kijken waar niemand met me over praat.
Soms ga ik naar het buurthuis voor een brei-avond of een quiz. Maar zelfs daar voel ik me anders. De andere vrouwen praten over hun kleinkinderen die elk weekend langskomen, over vakanties met de hele familie naar Texel of Frankrijk. Ik lach mee, maar vanbinnen knaagt er iets.
‘Je moet niet zo afhankelijk zijn van je kinderen,’ zegt mijn zus Anja als ik haar bel. ‘Ze hebben hun eigen leven. Dat hoort zo.’
Maar waarom voelt het dan alsof ik iets verkeerd heb gedaan? Heb ik ze te veel verwend? Te weinig losgelaten? Of juist te veel?
Op een regenachtige woensdagmiddag besluit ik spontaan naar Amsterdam te gaan. Ik koop bloemen voor Sanne – haar lievelingsrozen – en neem de trein. Onderweg fantaseer ik over haar gezicht als ze me ziet staan: verrast, blij misschien zelfs.
Maar als ik aanbellen bij haar appartement, duurt het lang voor ze open doet. Ze kijkt me aan met grote ogen.
‘Mam? Wat doe jij hier?’
‘Ik dacht… misschien kunnen we samen lunchen?’
Ze zucht diep. ‘Ik heb echt geen tijd nu. Ik heb zo een call met een klant.’
Ik voel hoe mijn wangen rood worden. ‘Misschien een andere keer dan?’
Ze knikt ongemakkelijk en neemt de bloemen aan zonder me binnen te laten.
Op de terugweg in de trein staar ik uit het raam naar de grijze lucht boven de weilanden. Mijn hart bonkt pijnlijk in mijn borstkas. Waarom voelt dit als afwijzing? Waarom kan ik niet gewoon tevreden zijn met wat er is?
Thuis wacht alleen de stilte weer op mij. Ik zet thee en blader door oude fotoalbums. Op elke bladzijde zie ik mezelf: jonger, vrolijker, omringd door mijn gezin. We waren geen perfecte familie – er waren ruzies, geldzorgen, slapeloze nachten – maar we waren samen.
De telefoon gaat onverwacht laat op vrijdagavond. Het is Jeroen.
‘Mam? Gaat het wel goed met je?’
‘Ja hoor,’ lieg ik automatisch.
‘Je klinkt anders…’
Ik slik en besluit eerlijk te zijn. ‘Ik voel me gewoon soms zo alleen, Jeroen.’
Hij zwijgt even. ‘Sorry mam… Ik weet dat ik niet vaak langskom.’
‘Het is niet alleen dat,’ zeg ik zacht. ‘Het voelt soms alsof jullie me vergeten zijn.’
Hij zucht diep. ‘Dat is niet zo, mam. Echt niet.’
‘Waarom voelt het dan wel zo?’
We praten nog even door, maar als ik ophang blijft het gevoel van leegte hangen.
De dagen glijden voorbij in een waas van routine en herinneringen. Op zondagmiddag loop ik door het Griftpark en zie gezinnen picknicken op het gras. Kinderen rennen achter elkaar aan, ouders lachen en roepen hun namen.
Ik ga op een bankje zitten en kijk toe. Een vrouw naast me – grijs haar, vriendelijke ogen – glimlacht naar me.
‘Ook alleen?’ vraagt ze zacht.
Ik knik.
‘Mijn zoon woont in Groningen,’ zegt ze. ‘Hij komt bijna nooit langs.’
We praten over onze kinderen, over vroeger en nu, over hoe alles verandert zonder dat je er erg in hebt.
‘Misschien moeten wij ook wat meer voor onszelf kiezen,’ zegt ze uiteindelijk.
Ik glimlach flauwtjes. ‘Misschien wel.’
’s Avonds schrijf ik een brief aan Sanne en Jeroen – geen verwijten, geen smeekbedes – gewoon een paar herinneringen aan vroeger en hoe trots ik op ze ben.
Een week later staat Sanne onverwacht voor mijn deur met verse croissants en een grote glimlach.
‘Mam… zullen we samen ontbijten?’
Ik voel tranen prikken achter mijn ogen als ik haar omhels.
Misschien verandert er niets wezenlijks. Misschien blijf ik verlangen naar meer dan ze kunnen geven. Maar misschien is dit – deze kleine momenten van nabijheid – alles wat er nog is.
Hebben we ooit genoeg aan elkaar? Of blijven we altijd zoeken naar iets wat we allang verloren zijn?