Sofa ‘Droombeeld’ – een verhaal over liefde, eenzaamheid en volwassen worden
‘Waarom zeg je nooit meer iets liefs tegen me?’ Mijn stem trilt, terwijl ik naar Mark kijk. Hij zit op de rand van onze sofa, de ‘Droombeeld’, zijn handen ineengevouwen. Buiten tikt de regen tegen het raam, maar binnen is het ijskoud.
Mark haalt zijn schouders op. ‘Ik weet het niet, Sanne. Misschien omdat er niets meer te zeggen valt.’
Die woorden snijden dieper dan ik had verwacht. Ik kijk naar de plek waar we ooit samen lachten, films keken, plannen maakten. De sofa was ons eerste grote aankoop samen, een lichtgrijze hoekbank van een dure zaak in Utrecht. We waren zo trots toen we hem kochten – hij voelde als het begin van ons leven samen.
‘Weet je nog,’ begin ik zacht, ‘hoe we hier zaten met pizza en goedkope wijn? Hoe we droomden over reizen naar Italië, kinderen, een huisje aan de Vecht?’
Mark glimlacht flauwtjes. ‘Dat was toen alles nog mogelijk leek.’
Ik voel tranen branden achter mijn ogen. Alles is veranderd sinds die eerste maanden. Mijn moeder werd ziek, Mark verloor zijn baan bij de gemeente en vond daarna werk waar hij zich niet thuis voelde. We kregen ruzie over geld, over familiebezoekjes, over kleine dingen die steeds groter werden.
‘Je moeder komt weer logeren dit weekend?’ vraagt Mark plotseling, zijn stem scherp.
‘Ja,’ antwoord ik, ‘ze heeft niemand anders meer.’
Hij zucht diep. ‘Altijd draait alles om haar. En ik? Wanneer is er ruimte voor ons?’
Ik wil iets zeggen, maar ik weet niet wat. Hij heeft gelijk – sinds mijn moeder kanker kreeg, draait mijn leven om haar zorg. Maar wat moet ik dan? Haar alleen laten?
De sofa kraakt als Mark opstaat. ‘Ik ga even naar buiten.’
Ik blijf achter in de stilte. De kamer voelt leeg zonder hem, zonder zijn aanwezigheid op de bank naast me. Ik trek mijn benen op en staar naar de vlek op de armleuning – een herinnering aan die ene avond dat we samen ijs aten en alles nog licht was.
De dagen rijgen zich aaneen in dezelfde patronen. Overdag werk ik als juf op een basisschool in Amersfoort, ’s avonds zorg ik voor mijn moeder of probeer ik Mark te bereiken. Maar hij sluit zich steeds meer af. Soms zit hij urenlang te gamen of kijkt hij voetbal met zijn broer Jeroen – alles om maar niet te hoeven praten.
Op een avond zit ik alleen op de sofa als mijn telefoon trilt.
‘Sanne, kun je even komen?’ Het is mijn zusje Femke. ‘Mam heeft weer pijn.’
Ik trek mijn jas aan en loop door de regen naar het huis van mijn moeder, drie straten verderop. Mark zegt niets als ik vertrek.
Mijn moeder ligt bleek op de bank. ‘Sorry dat ik weer lastig ben,’ fluistert ze.
‘Je bent niet lastig, mam,’ zeg ik, terwijl ik haar hand vasthoud.
Femke kijkt me aan met rode ogen. ‘Ik kan dit niet meer alleen.’
‘We doen het samen,’ beloof ik.
Maar als ik later thuiskom, is Mark nergens te bekennen. Op tafel ligt een briefje: ‘Ben bij Jeroen.’
Ik plof neer op de sofa en voel me leger dan ooit.
De weken verstrijken. Mijn moeder wordt zwakker, Mark wordt afstandelijker. Op een avond barst alles los.
‘Waarom ben je nooit thuis?’ snauw ik als hij binnenkomt.
‘Omdat het hier niet meer voelt als thuis!’ schreeuwt hij terug.
‘Dus je vlucht gewoon? Laat mij alles oplossen?’
Hij balt zijn vuisten. ‘Jij kiest altijd voor haar! Nooit voor ons!’
‘Ze is mijn moeder! Wat wil je dat ik doe?’
‘Misschien eens aan mij denken!’
Het blijft stil na zijn woorden. Ik zie tranen in zijn ogen – iets wat ik zelden zie bij hem.
‘Ik weet niet of ik dit nog kan,’ zegt hij zacht.
Die nacht slaap ik op de sofa. De kussens ruiken nog vaag naar zijn aftershave. Ik draai me om en staar naar het plafond, zoekend naar antwoorden die er niet zijn.
De volgende ochtend zit Mark aan tafel met een kop koffie.
‘We moeten praten,’ zegt hij.
Mijn hart bonkt in mijn keel. ‘Wil je weg?’
Hij knikt langzaam. ‘Misschien moeten we even afstand nemen. Voor ons allebei.’
Ik voel paniek opkomen. ‘En wat als we elkaar kwijt raken?’
Hij kijkt me aan met een mengeling van verdriet en opluchting. ‘Misschien zijn we elkaar al kwijt.’
De dagen daarna leef ik op automatische piloot. Ik verzorg mijn moeder, geef les aan kinderen die niets weten van mijn verdriet, en ’s avonds zit ik alleen op de sofa die ooit symbool stond voor onze liefde.
Femke komt langs met koffie en koekjes.
‘Hoe gaat het met jou?’ vraagt ze voorzichtig.
Ik haal mijn schouders op. ‘Ik weet het niet meer.’
Ze pakt mijn hand vast. ‘Je hoeft niet alles alleen te doen.’
Maar zo voelt het wel: alsof iedereen iets van me verwacht en niemand ziet hoe moe ik ben.
Op een avond vind ik Mark’s trui tussen de kussens van de sofa. Ik druk hem tegen mijn gezicht en ruik zijn geur – vertrouwd en pijnlijk tegelijk.
Mijn moeder overlijdt in maart, op een grijze dinsdagochtend. Ik ben erbij als ze haar laatste adem uitblaast. Daarna voelt alles leeg: het huis, mijn hart, zelfs de sofa waar ze ooit zat met haar kopje thee.
Na de begrafenis komt Mark langs om zijn spullen te halen.
‘Het spijt me,’ zegt hij zacht.
Ik knik alleen maar – woorden schieten tekort.
Als hij weg is, ga ik zitten op de sofa ‘Droombeeld’. Ik strijk over de stof en denk aan alles wat hier gebeurde: liefde, ruzies, dromen die vervlogen zijn.
De stilte is oorverdovend.
Soms vraag ik me af: had ik dingen anders moeten doen? Had ik meer moeten vechten voor ons? Of was het onvermijdelijk dat we uit elkaar groeiden?
Misschien is dat volwassen worden: beseffen dat sommige dromen niet uitkomen, hoe hard je ook je best doet.
En toch… elke avond zit ik nog steeds op die sofa – mijn ‘Droombeeld’. Is het tijd om los te laten? Of mag ik blijven hopen dat liefde ooit terugkomt?