Te Stilte Tussen Ons: Het Verhaal van Marjolein
‘Waarom zeg je nooit eens wat terug, Marjolein? Waarom moet het altijd zo stil zijn tussen ons?’
De stem van Sander galmt nog na in mijn hoofd terwijl ik met trillende handen de koffiekop op het aanrecht zet. De geur van versgemalen bonen mengt zich met de bittere smaak van zijn woorden. Buiten regent het zachtjes, de druppels tikken als een metronoom tegen het raam. Ik kijk naar de lege stoel aan de keukentafel en voel hoe de stilte zich als een zware deken over me heen legt.
‘Je bent te rustig voor mij,’ zei hij die avond, zijn ogen onrustig, zijn handen friemelend aan zijn overhemdsmouwen. ‘Ik heb iemand nodig die me uitdaagt, die lawaai maakt, die leeft!’
Ik wilde schreeuwen dat ik lééf. Dat mijn stilte geen leegte is, maar een keuze. Dat ik geluk vind in de kleine dingen: de geur van nat gras na een zomerse bui, het zachte gesnurk van onze kat Minoes op mijn schoot, de eerste slok koffie op een zondagochtend. Maar ik zweeg. Zoals altijd.
‘Mam?’
De stem van mijn dochter Lotte haalt me uit mijn gedachten. Ze staat in de deuropening, haar haar in een slordige knot, haar ogen rood van het huilen. ‘Kom je zo? Papa is er.’
Mijn hart slaat over. Sander komt Lotte ophalen voor het weekend. Sinds hij weg is, voelt elk afscheid als een kleine dood. Ik knik en veeg snel een traan weg.
Beneden in de hal staat Sander met zijn jas nog aan. Hij kijkt me niet aan. Lotte pakt haar tas en loopt zonder iets te zeggen naar buiten. Sander draait zich om, zijn blik kort op mijn gezicht.
‘Je had gelijk,’ zegt hij zacht. ‘Het is te stil zonder jou.’
Voor ik iets kan zeggen, is hij al weg.
De deur valt dicht. De stilte keert terug, maar deze keer voelt ze anders—hol en scherp, als een wond die niet wil helen.
Ik loop naar boven, naar Lottes kamer. Haar bed is opgemaakt, haar knuffels liggen keurig op een rijtje. Op haar bureau ligt een briefje: ‘Mam, ik mis je als ik bij papa ben.’
Mijn keel trekt samen. Ik pak het briefje vast en druk het tegen mijn borst.
Later die avond zit ik op de bank met een boek dat ik niet lees. Mijn telefoon trilt. Een bericht van Sander: ‘Ik mis de rust in huis. Jij was altijd zo kalm. Het is hier chaos.’
Ik staar naar het scherm. Wil ik hem terug? Of mis ik alleen het idee van samen zijn?
Mijn moeder belt. ‘Marjolein, je moet niet altijd alles slikken,’ zegt ze streng. ‘Je mag best eens boos worden! Je vader en ik maken ook ruzie, dat hoort erbij.’
Maar ruzie maken voelt als schreeuwen in een lege kamer. Ik weet niet hoe dat moet.
Op zondag komt Lotte thuis. Ze smijt haar tas in de gang en ploft naast me op de bank.
‘Papa zegt dat jij nooit wat zegt,’ moppert ze.
‘En wat vind jij daarvan?’ vraag ik voorzichtig.
Ze haalt haar schouders op. ‘Ik vind het fijn als het rustig is.’
We zitten samen in stilte, zij met haar hoofd op mijn schouder, ik met mijn hand in haar haar. Voor het eerst sinds weken voel ik me niet alleen.
Op maandag op mijn werk vraagt collega Anouk: ‘Hoe gaat het nu echt met je?’
Ik twijfel even, maar dan vertel ik alles—over Sander, over Lotte, over de stilte die soms troostend is en soms ondraaglijk.
Anouk knikt begrijpend. ‘Misschien moet je leren je stem te gebruiken,’ zegt ze zacht.
Die avond probeer ik te schrijven wat ik voel. Woorden komen langzaam, aarzelend. Maar ze komen.
Een week later staat Sander onverwacht voor de deur.
‘Mag ik binnenkomen?’ vraagt hij.
Ik knik en zet thee. We zitten zwijgend tegenover elkaar aan tafel.
‘Ik dacht dat ik meer wilde,’ zegt hij uiteindelijk. ‘Meer vuur, meer leven. Maar nu… nu mis ik jou. De rust die jij bracht.’
‘Rust is geen leegte,’ zeg ik zacht. ‘Het is mijn manier van leven.’
Hij kijkt me aan alsof hij me voor het eerst ziet.
‘Denk je dat we…’ begint hij.
Ik schud mijn hoofd. ‘Soms is stilte ook een antwoord.’
Hij knikt langzaam en staat op om te gaan.
Als de deur dichtvalt, voel ik geen pijn meer—alleen opluchting en een sprankje hoop.
Lotte komt naast me zitten en pakt mijn hand vast.
‘Mam?’ fluistert ze. ‘Ben je verdrietig?’
‘Nee lieverd,’ zeg ik terwijl ik haar aankijk. ‘Soms moet je kiezen voor jezelf.’
En terwijl buiten de regen ophoudt en de zon aarzelend doorbreekt, vraag ik me af: Is stilte echt iets om bang voor te zijn? Of is het juist in de stilte dat we onszelf terugvinden?
Wat denken jullie—kan rust ook kracht zijn? Of moet je soms lawaai maken om gehoord te worden?