Thuiskomen bij de man van wie ik hou, maar mijn dochter wilde me niet zien
‘Waarom ben je hier eigenlijk, mam?’ De stem van mijn dochter Eva sneed door de stilte van de woonkamer. Ze stond in de deuropening, haar armen strak over elkaar gevouwen, haar blik koud en afwijzend. Ik voelde hoe mijn hart zich samenkneep. Dit was niet het welkom waar ik op had gehoopt na een week weg te zijn geweest met mijn verloofde, Jan.
‘Ik woon hier toch ook, lieverd?’ probeerde ik voorzichtig. Mijn stem trilde iets te veel naar mijn zin. Jan zat aan de keukentafel, zijn handen om een kop koffie geklemd, zichtbaar ongemakkelijk. Hij keek me even aan, alsof hij wilde zeggen: “Laat mij hierbuiten.”
Eva zuchtte diep en draaide zich om. ‘Je woont bij hem, niet bij mij. Je bent nooit thuis.’
Ik bleef staan, mijn jas nog aan. De geur van regen hing om me heen. Buiten tikte het water zachtjes tegen het raam. Ik voelde me plotseling zo oud, zo moe. Mijn dochter was altijd mijn alles geweest, zeker na de scheiding van haar vader, Rob. Jarenlang had ik alles voor haar gedaan: schooluitjes, huiswerkbegeleiding, eindeloze gesprekken over jongens en onzekerheden. En nu stond ze daar, alsof ik een indringer was in mijn eigen huis.
‘Eva, ik probeer gewoon gelukkig te zijn,’ zei ik zacht. ‘Is dat zo erg?’
Ze draaide zich om, haar ogen glinsterden van woede en verdriet. ‘Je denkt alleen maar aan jezelf! Eerst papa verlaten, dan met Jan samenwonen… En nu wil je ook nog trouwen? Je vergeet dat ik er ook nog ben!’
De woorden sloegen in als een bom. Ik wist dat ze moeite had met mijn nieuwe relatie, maar zo hard had ze het nog nooit gezegd. Jan stond op en liep naar boven. ‘Ik laat jullie even alleen,’ mompelde hij.
Ik liet me op de bank zakken en keek naar Eva. Ze was 27, volwassen genoeg om haar eigen leven te leiden, maar toch bleef ze hangen in het verleden. Of misschien was ik degene die niet los kon laten.
‘Weet je nog hoe we samen naar de Efteling gingen?’ probeerde ik. ‘Hoe we samen in de Droomvlucht zaten en jij je ogen niet kon geloven?’
Ze haalde haar schouders op. ‘Dat was vroeger. Nu is alles anders.’
‘Maar waarom kan het niet weer goed worden tussen ons?’ Mijn stem brak. ‘Ik wil niet kiezen tussen jou en Jan.’
Ze keek me aan, haar blik zachter nu. ‘Misschien moet je dat wel doen.’
Die nacht lag ik wakker in het logeerbed bij Jan boven. Zijn ademhaling was rustig naast me, maar in mijn hoofd raasden de gedachten. Waarom voelde geluk voor mij altijd als een strijd? Ik had eindelijk iemand gevonden die me zag zoals ik was – met al mijn gebreken en littekens – en toch voelde het alsof ik iets onherstelbaars kapotmaakte.
De volgende ochtend zat Eva al aan tafel toen ik beneden kwam. Haar gezicht stond op onweer.
‘Ik ga verhuizen,’ zei ze plotseling. ‘Ik trek bij een vriendin in Amsterdam in.’
Mijn hart sloeg over. ‘Maar… waarom? Je hebt hier toch alles?’
Ze keek me recht aan. ‘Omdat jij hier niet meer bent, mam. Niet echt.’
Ik wilde protesteren, haar tegenhouden, zeggen dat ze het mis had – maar ergens wist ik dat ze gelijk had. Sinds Jan in mijn leven was gekomen, had ik haar minder gezien, minder gesproken. Ik had mezelf wijs gemaakt dat ze volwassen was en mij niet meer nodig had.
‘Ik wil gewoon dat je gelukkig bent,’ zei ik uiteindelijk zacht.
Ze knikte kort en stond op om haar spullen te pakken.
De weken daarna voelde het huis leeg aan zonder Eva’s aanwezigheid. Jan probeerde me op te vrolijken met weekendjes weg naar Texel of etentjes in Utrecht, maar niets vulde het gat dat mijn dochter had achtergelaten.
Op een avond zat ik alleen aan de keukentafel toen mijn telefoon ging. Eva’s naam verscheen op het scherm.
‘Mam?’ Haar stem klonk onzeker.
‘Ja lieverd?’
‘Het spijt me… Ik mis je gewoon.’
Tranen sprongen in mijn ogen. ‘Ik mis jou ook zo erg.’
Er viel een stilte waarin alleen ons beider ademhaling hoorbaar was.
‘Misschien kunnen we samen koffie drinken? In Amsterdam?’ stelde ze voor.
‘Graag,’ fluisterde ik.
Die zaterdag zat ik tegenover haar in een druk café aan de Prinsengracht. Ze zag er moe uit, maar ook opgelucht.
‘Het is gewoon moeilijk voor mij,’ begon ze aarzelend. ‘Jij was altijd mijn veilige haven. En nu heb je iemand anders…’
Ik pakte haar hand vast over de tafel heen. ‘Jij blijft altijd mijn dochter. Niemand kan jouw plek innemen.’
Ze glimlachte flauwtjes. ‘Misschien moet ik leren delen.’
We praatten urenlang over vroeger, over nu, over wat we allebei nodig hadden om verder te kunnen gaan.
Toen ik die avond terugliep naar het station, voelde ik me lichter dan in maanden. Maar ergens bleef de twijfel knagen: waarom moest geluk altijd zo hard bevochten worden? Waarom voelde het alsof ik moest kiezen tussen liefde en familie?
Nu zit ik thuis op de bank naast Jan, die zachtjes een boek leest. Mijn gedachten dwalen af naar Eva en onze gesprekken.
Is het ooit mogelijk om iedereen gelukkig te maken? Of is dat slechts een illusie waar we onszelf aan vastklampen?
Wat denken jullie: kun je als moeder ooit echt kiezen tussen je eigen geluk en dat van je kind?