Toen Jan Terugkwam: Een Leven Tussen Hoop en Trots
‘Dus… je komt gewoon terug? Alsof er niets gebeurd is?’ Mijn stem trilt, maar ik probeer mijn rug recht te houden. Jan staat in de deuropening, zijn jas nog aan, zijn ogen schichtig. De geur van regen hangt om hem heen, vermengd met iets wat ik niet kan plaatsen – misschien spijt, misschien schaamte.
‘Het spijt me, Els. Echt waar. Ik… het was een vergissing. Zij… ze was niet zoals jij.’ Zijn woorden vallen als druppels op een koude tegelvloer. Ik hoor mezelf lachen, hard en bitter. ‘Niet zoals ik? Nee, dat geloof ik graag. Zij hoefde jouw sokken niet op te rapen, jouw moeder niet te bellen op haar verjaardag, jouw stamppot niet te maken als je daar zin in had.’
Hij kijkt naar zijn schoenen. ‘Ze wilde niet koken,’ mompelt hij. ‘En ze vond het maar raar dat ik altijd schone overhemden wilde.’
Ik voel hoe mijn handen trillen. Ik ben vijftig. Niet jong meer, maar ook niet oud. Genoeg meegemaakt om te weten dat het leven grillig is, maar nog jong genoeg om te hopen dat er iets nieuws op me wacht. Zevenentwintig jaar was ik mevrouw Van Dijk – Els, de vrouw van Jan. Altijd alles op orde: de kinderen naar hockey en muziekles, de boodschappen gedaan, verjaardagen onthouden, de hypotheek betaald.
Nooit was ik de vrouw die scènes maakte. Nooit heb ik zijn telefoon gecheckt of zijn jaszakken doorzocht. Ik vertrouwde hem – misschien te veel. Misschien was dat mijn fout.
‘Mam?’ De stem van onze dochter Sophie klinkt van boven aan de trap. Ze is twintig, studeert in Utrecht, maar is dit weekend thuis. Haar ogen flitsen tussen mij en haar vader. ‘Wat doet papa hier?’
Jan slikt. ‘Ik… eh…’
‘Papa wil terugkomen,’ zeg ik vlak. Mijn stem klinkt vreemder dan ik had verwacht – ijzig, bijna onverschillig.
Sophie’s gezicht betrekt. ‘Nu pas? Na alles wat je mama hebt aangedaan?’
Jan steekt zijn handen uit, alsof hij haar wil sussen. ‘Sophie, het spijt me echt. Ik heb een fout gemaakt.’
Ze schudt haar hoofd en loopt de trap af, haar blik vol vuur. ‘Een fout? Papa, je hebt mama maandenlang genegeerd! Je was weg toen oma ziek werd! Je was weg toen ik mijn tentamens niet haalde! Je was weg toen alles moeilijk werd!’
Ik voel tranen prikken achter mijn ogen, maar ik knipper ze weg. Ik wil niet huilen waar hij bij is.
Jan kijkt me aan, zijn blik smekend. ‘Els… kunnen we het niet gewoon opnieuw proberen? Voor de kinderen? Voor ons?’
Ik denk aan de avonden dat ik alleen aan tafel zat, zijn lege stoel tegenover me. Aan de keren dat ik zijn naam in mijn telefoon zag oplichten en hoopte dat hij zou zeggen dat hij terugkwam – tot ik hoorde dat hij met haar was gespot in het centrum van Amersfoort, lachend op een terras.
Mijn zus Marieke zei altijd: ‘Els, je bent te goed voor hem.’ Maar ik wilde het gezin bij elkaar houden. Voor Sophie en voor Thomas, onze zoon die nu in Groningen studeert en zich zo stoer hield aan de telefoon toen hij hoorde dat zijn vader weg was.
‘En wat als ze je straks weer niet wil koken? Ga je dan weer weg?’ Mijn stem klinkt scherper dan bedoeld.
Jan schudt zijn hoofd heftig. ‘Nee! Echt niet! Ik heb ingezien wat ik had… wat ik heb met jou… met ons gezin.’
Sophie snuift. ‘Je had het kunnen weten voordat je alles kapotmaakte.’
Er valt een stilte waarin alleen de klok tikt en buiten een auto voorbijrijdt door de regen.
‘Els…’ Jan’s stem breekt bijna. ‘Ik weet dat ik veel heb verpest. Maar kunnen we het alsjeblieft proberen?’
Ik kijk naar hem – naar de man met wie ik zoveel heb gedeeld: vakanties in Zeeland, slapeloze nachten met zieke kinderen, ruzies over geld en over schoonfamilie, stille ochtenden met koffie aan tafel.
Maar ook naar de man die mij verruilde voor iemand jonger, iemand die blijkbaar niet wist hoe je draadjesvlees maakt of sokken sorteert.
‘Weet je wat het is, Jan?’ zeg ik zacht. ‘Ik ben moe. Moe van altijd degene zijn die alles oplost. Moe van wachten tot jij beslist wat je wilt.’
Hij wil iets zeggen, maar Sophie onderbreekt hem: ‘Misschien moet je nu gewoon gaan, papa.’
Hij kijkt haar aan – zijn dochter die ooit op zijn schouders zat tijdens Koningsdag in het park – en knikt langzaam.
‘Ik… ik bel morgen wel,’ zegt hij zacht en draait zich om.
De deur valt dicht met een klik die harder klinkt dan normaal.
Sophie slaat haar armen om me heen en samen zakken we neer op de bank.
‘Mam… wat ga je doen?’ vraagt ze na een tijdje.
Ik staar naar de foto’s op de schouw: Jan en ik op onze trouwdag; Thomas als baby; Sophie met haar eerste viool.
‘Ik weet het niet,’ fluister ik eerlijk. ‘Misschien moet ik voor het eerst in mijn leven eens aan mezelf denken.’
De dagen daarna zijn zwaar. Jan stuurt appjes – lange berichten vol spijtbetuigingen en beloften dat het anders zal worden. Mijn schoonzus belt: ‘Els, geef hem nog een kans! Jullie horen bij elkaar!’ Mijn moeder zegt juist: ‘Meid, laat hem gaan! Je verdient beter!’
Op dinsdagavond zit ik alleen aan tafel met een bord pasta dat ik nauwelijks proef. De stilte in huis is oorverdovend.
Dan gaat mijn telefoon: Thomas.
‘Hoi mam,’ klinkt zijn stem voorzichtig.
‘Hoi lieverd.’
‘Is papa terug?’
Ik slik. ‘Hij wil terugkomen.’
Er valt een lange stilte aan de andere kant van de lijn.
‘Wat wil jij?’ vraagt hij uiteindelijk zacht.
Die vraag blijft hangen als een echo in mijn hoofd.
Wat wil ík eigenlijk?
De weken verstrijken. Jan blijft aandringen – bloemen op de stoep, kaartjes in de brievenbus (‘Voor altijd samen?’), zelfs een brief waarin hij schrijft dat hij zonder mij niets is.
Op een avond zit ik met Marieke aan de keukentafel, wijntje erbij.
‘En? Ga je hem terugnemen?’ vraagt ze voorzichtig.
Ik haal mijn schouders op. ‘Ik weet het niet meer, Marek. Soms denk ik: misschien is het makkelijker om gewoon weer samen te zijn… voor de kinderen… voor het huis…’
Ze kijkt me doordringend aan. ‘Maar is makkelijker ook beter? Wanneer kies jij eens voor jezelf?’
Die nacht lig ik wakker en luister naar de regen tegen het raam. Ik denk aan wie ik was voordat ik Jan leerde kennen – Els uit Amersfoort, die droomde van reizen naar Italië en werken als fotograaf bij de krant.
Waar ben ik gebleven?
De volgende ochtend stuur ik Jan een bericht: ‘We moeten praten.’
We spreken af in het park waar we vroeger met de kinderen kwamen. Het is koud; herfstbladeren dwarrelen om ons heen.
‘Els…’ begint hij meteen als hij me ziet.
Ik steek mijn hand op om hem te stoppen.
‘Jan,’ zeg ik rustig maar vastberaden, ‘ik heb nagedacht. Heel veel nagedacht.’
Hij kijkt hoopvol.
‘En?’
‘En ik denk dat het tijd is dat we allebei verdergaan. Jij moet leren wat het betekent om alleen te zijn – om voor jezelf te zorgen. En ik… ik moet ontdekken wie Els eigenlijk is zonder jou.’
Zijn gezicht vertrekt; tranen glinsteren in zijn ogen.
‘Maar… Els…’
‘Nee Jan,’ zeg ik zacht maar beslist. ‘Dit keer kies ik voor mezelf.’
Ik draai me om en loop weg – elke stap zwaar maar ook bevrijdend.
Thuis zet ik muziek op – iets vrolijks deze keer – en open alle ramen zodat de frisse lucht binnenstroomt.
Sophie komt binnen en kijkt me vragend aan.
‘Het is voorbij,’ zeg ik simpelweg.
Ze glimlacht voorzichtig en slaat haar armen om me heen.
Voor het eerst in maanden voel ik me licht – alsof er eindelijk ruimte is voor iets nieuws.
En nu vraag ik me af: Hoeveel vrouwen blijven hangen uit angst voor het onbekende? Wanneer durven we eindelijk te kiezen voor onszelf?