Toen Karen op vakantie ging, bleef ik achter met de mannen van het huis
‘Brooke, je weet het zeker hè? Dat je het aankan met die mannen van mij?’ Karen’s stem trilde een beetje, alsof ze het zelf nauwelijks geloofde. Ik lachte onzeker. ‘Maak je geen zorgen, Karen. Ik heb wel voor hetere vuren gestaan.’ Maar diep vanbinnen voelde ik een knoop in mijn maag.
Het was de dag voor vertrek. Karen liep zenuwachtig door de woonkamer, haar man Erik zat met een biertje op de bank en hun zoon Daan – vijftien, puber in hart en nieren – zat met zijn telefoon aan tafel. ‘Brooke, alsjeblieft, zorg dat ze niet alleen maar pizza eten en dat Erik niet vergeet Daan naar voetbal te brengen.’ Ze keek me smekend aan. ‘En… nou ja, je weet hoe ze zijn zonder mij.’
Ik knikte weer, maar voelde me steeds ongemakkelijker. Ik was altijd de vriendin die alles regelde, de oppas, de luisterend oor. Maar nu voelde het alsof ik in een toneelstuk was beland waarvan ik het script niet kende.
De volgende ochtend zwaaide ik Karen en haar man uit. Daan keek nauwelijks op van zijn telefoon. Erik bromde iets van ‘tot straks’ en trok zich terug in de schuur. De stilte die volgde was oorverdovend.
De eerste dagen verliepen stroef. Daan kwam laat thuis, gooide zijn tas in een hoek en verdween naar boven. Erik at zwijgend zijn eten en verdween daarna weer naar zijn schuur. Ik probeerde gesprekken aan te knopen, maar kreeg alleen korte antwoorden.
Op woensdagavond barstte de bom. Daan kwam thuis met een bebloede lip en een gescheurde jas. ‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ik geschrokken. Hij keek me woedend aan. ‘Laat me met rust!’ riep hij en sloeg de deur van zijn kamer dicht.
Ik stond verstijfd in de gang toen Erik binnenkwam. ‘Wat is er aan de hand?’ vroeg hij nors. Ik vertelde wat er was gebeurd, maar hij haalde zijn schouders op. ‘Hij zoekt het maar uit,’ mompelde hij en liep door naar de schuur.
Die nacht lag ik wakker. Waarom liet Erik alles zo op zijn beloop? Waarom voelde ik me zo machteloos? De volgende ochtend besloot ik het anders aan te pakken. Ik bakte pannenkoeken voor het ontbijt – Daan’s favoriet – en zette koffie voor Erik.
Daan kwam aarzelend naar beneden. Zijn lip was dik en blauw. ‘Wil je erover praten?’ vroeg ik zacht. Hij keek me aan, zijn ogen vol verdriet en woede. ‘Ze pesten me op school,’ fluisterde hij uiteindelijk. ‘Omdat papa nooit komt kijken bij voetbal.’
Mijn hart brak. Ik wist dat Erik worstelde met zijn eigen demonen – sinds hij zijn baan was kwijtgeraakt, was hij steeds stiller geworden – maar dit had ik niet zien aankomen.
Later die dag zocht ik Erik op in de schuur. Hij zat tussen stapels gereedschap en lege bierblikjes. ‘Erik,’ begon ik voorzichtig, ‘Daan heeft je nodig.’ Hij keek me aan, zijn ogen rood van vermoeidheid of misschien van het bier.
‘Ik weet niet hoe,’ zei hij zacht. ‘Sinds ik thuis zit… voel ik me nutteloos. Alsof ik alles fout doe.’
We praatten lang die middag. Over werkloosheid, over falen, over vaderschap. Over hoe moeilijk het is om hulp te vragen in een land waar iedereen verwacht dat je sterk bent.
Die avond zaten we met z’n drieën aan tafel. Voor het eerst in dagen werd er gepraat – echt gepraat. Over voetbal, over school, over dromen en angsten.
Maar de rust was van korte duur. Op vrijdagavond kreeg ik een telefoontje van Karen: haar moeder was opgenomen in het ziekenhuis in Spanje, ze zouden langer wegblijven.
De weken die volgden waren zwaar. Daan kreeg een driftbui toen Erik voor het eerst meeging naar voetbal en zich bemoeide met de trainer. Erik raakte gefrustreerd omdat hij zich buitengesloten voelde door andere vaders langs de lijn.
Op een avond vond ik Daan huilend op zijn kamer. ‘Waarom kan papa niet gewoon normaal doen?’ snikte hij. Ik wist geen antwoord.
De spanningen liepen op tot een hoogtepunt toen Erik dronken thuiskwam na een avond met oude collega’s. Hij schreeuwde tegen Daan, gooide een glas kapot tegen de muur en verdween weer naar buiten.
Ik stond trillend in de keuken toen Daan naast me kwam staan. ‘Waarom ben jij hier eigenlijk?’ vroeg hij boos.
‘Omdat ik om jullie geef,’ zei ik zacht.
‘Dat hoeft niet,’ mompelde hij en liep weg.
Die nacht besloot ik dat het zo niet langer kon. Ik belde Karen en vertelde haar alles – over Daan’s problemen op school, over Erik’s drankgebruik, over mijn eigen onmacht.
Karen was stil aan de andere kant van de lijn. ‘Ik wist niet dat het zo erg was,’ fluisterde ze uiteindelijk.
Toen ze eindelijk thuiskwam, was niets meer zoals voorheen. De mannen waren veranderd – opener misschien, maar ook kwetsbaarder dan ooit.
Karen keek me aan met tranen in haar ogen. ‘Dank je,’ zei ze alleen maar.
Nu zit ik hier, terug in mijn eigen huis, en vraag ik me af: hoeveel leed blijft er verborgen achter gesloten deuren? En hoeveel moed is er nodig om echt te praten over wat er speelt?
Wat zouden jullie doen als je ineens verantwoordelijk werd voor andermans gezin? Zou je ingrijpen of toekijken?