Toen mijn kleinzoon mij wilde uitzetten, maar ik hem voor was

‘Je begrijpt toch wel dat dit niet langer kan, oma?’

De stem van Daan trilt nauwelijks, maar zijn ogen kijken me niet aan. Ik zit aan de keukentafel, mijn handen om een kop lauwe thee geklemd. Het is een grijze dinsdagmiddag in maart, de regen tikt zachtjes tegen het raam. Mijn hart bonkt in mijn borstkas, alsof het probeert te ontsnappen.

‘Wat kan niet langer, jongen?’ vraag ik, al weet ik dondersgoed wat hij bedoelt. De spanning hangt als een zware deken over ons heen.

Daan zucht. ‘Het huis… Ik heb met mam en pap gesproken. Ze vinden ook dat het tijd is dat je naar iets kleiners gaat kijken. Je weet hoe moeilijk het is om een woning te vinden tegenwoordig. Ik… ik heb een gezin nu. We passen niet meer in dat flatje in Kanaleneiland.’

Zijn woorden snijden dieper dan hij ooit zal weten. Dit huis – mijn huis – is alles wat ik heb opgebouwd sinds mijn man Jan overleed. Hier heb ik mijn kinderen grootgebracht, verjaardagen gevierd, gehuild en gelachen. En nu wil mijn eigen kleinzoon me eruit hebben, omdat hij ruimte tekortkomt.

‘Dus je wilt dat ik wegga?’ Mijn stem klinkt zachter dan ik wil.

Daan kijkt eindelijk op. Zijn blik is ongemakkelijk, bijna schuldbewust. ‘Het is niet persoonlijk, oma. Maar het is gewoon… praktisch.’

Praktisch. Alsof ik een meubelstuk ben dat in de weg staat.

Die nacht lig ik wakker, luisterend naar het zachte tikken van de klok in de gang. Mijn gedachten razen. Ik denk aan hoe Daan vroeger altijd bij me kwam logeren, hoe hij met zijn kleine handjes mijn gezicht vasthield en zei: ‘Oma, jij bent de liefste van de wereld.’ Waar is dat jongetje gebleven?

De dagen daarna voel ik me als een indringer in mijn eigen huis. Daan komt vaker langs, altijd met dezelfde boodschap verpakt in beleefde woorden. Mijn dochter Marieke belt me op een avond.

‘Mam, Daan bedoelt het goed. Hij heeft het moeilijk met die kleine kinderen in zo’n krap appartement. Je weet hoe duur alles is tegenwoordig.’

‘En ik dan?’ vraag ik zacht.

Er valt een stilte aan de andere kant van de lijn. ‘Je bent sterk, mam. Jij redt je wel.’

Sterk. Altijd maar sterk moeten zijn.

Op een ochtend, als de zon aarzelend door de gordijnen piept, neem ik een besluit. Ik bel makelaar Van Dijk.

‘Mevrouw van der Linden! Wat kan ik voor u doen?’

‘Ik wil mijn huis verkopen,’ zeg ik zonder aarzelen.

Er volgt een stilte. ‘Bent u zeker? U woont hier al zo lang…’

‘Ik ben zeker.’

Het verkoopproces gaat sneller dan verwacht. De huizenmarkt is overspannen; binnen twee weken heb ik een bod dat ik niet kan weigeren. Ik vertel niemand iets – niet Daan, niet Marieke, zelfs mijn beste vriendin Els niet.

Op een vrijdagmiddag komt Daan weer langs. Hij heeft zijn dochtertje Lotte bij zich, die meteen naar de kast met koekjes rent.

‘Oma, mag ik een stroopwafel?’

‘Natuurlijk, lieverd.’

Daan kijkt me onderzoekend aan terwijl Lotte haar stroopwafel opeet.

‘Oma… heb je er al over nagedacht? Over… verhuizen?’

Ik glimlach flauwtjes. ‘Ja, daar heb ik over nagedacht.’

Hij lijkt opgelucht. ‘Fijn. Want we hebben echt haast met die woning…’

‘Daan,’ onderbreek ik hem zachtjes, ‘het huis is verkocht.’

Zijn mond valt open. ‘Wat? Aan wie? Wanneer?’

‘Volgende maand moet ik eruit zijn.’

Hij staart me aan alsof hij me voor het eerst ziet.

‘Maar… wij zouden hier komen wonen! Dat was toch het plan?’

‘Dat was jouw plan,’ zeg ik rustig. ‘Niet het mijne.’

Hij springt op van zijn stoel. ‘Oma, dit kun je niet maken! Waar moeten wij dan heen?’

Ik voel een traan branden achter mijn oogleden, maar ik knipper hem weg.

‘Misschien moet je leren dat je niet alles kunt krijgen door anderen pijn te doen.’

Daan pakt Lotte bij de hand en loopt boos weg zonder nog iets te zeggen.

Die avond belt Marieke me huilend op.

‘Mam, waarom heb je dit gedaan? Je weet toch hoe moeilijk Daan het heeft?’

‘En hoe moeilijk heb ík het gehad toen Jan overleed? Toen jij uit huis ging en ik hier alleen achterbleef? Hebben jullie ooit gevraagd wat ík wilde?’

Ze zwijgt.

De weken daarna voel ik me lichter dan ooit tevoren. Ik pak dozen in met foto’s en herinneringen; elke kamer vult zich met echo’s van vroeger. Els komt helpen en samen lachen we om oude verhalen.

Op de dag van de overdracht sta ik nog één keer in de woonkamer en kijk om me heen. Het huis is leeg, maar mijn hart voelt vol – vol van verdriet én trots.

Buiten wacht een taxi om me naar mijn nieuwe appartement te brengen. Terwijl we wegrijden, zie ik Daan voor het raam staan met Lotte op zijn arm. Zijn blik is boos én verdrietig tegelijk.

In mijn nieuwe huis is het stil, maar het voelt als een nieuw begin. Soms mis ik de chaos van vroeger, maar vaker voel ik rust – eindelijk ben ik weer baas over mijn eigen leven.

Hebben we soms te lang gedacht dat familiebanden vanzelfsprekend zijn? Of moet je soms alles verliezen om jezelf terug te vinden?