Toen mijn man mij verliet, bleef ik achter met niets – zelfs met schulden
‘Dus… dat was het dan?’ Mijn stem trilde terwijl ik naar Jeroen keek, zijn koffers al bij de deur. Hij keek me niet aan. ‘Het spijt me, Sanne. Ik kan niet meer. Ik wil niet meer.’
De stilte in onze woonkamer voelde als een klap in mijn gezicht. De klok tikte door, alsof die zich niets aantrok van het feit dat mijn leven net in duizend stukjes was gevallen. Buiten hoorde ik de regen tegen het raam slaan, alsof zelfs de hemel met me mee huilde.
Ik had alles voor Jeroen gedaan. Toen we elkaar ontmoetten tijdens onze studie aan de Erasmus Universiteit, was hij die jongen met grote dromen en een nog grotere glimlach. Ik was net afgestudeerd in economie en had een mooie baan bij een bank kunnen krijgen. Maar Jeroen wilde een eigen fietsenwinkel beginnen, en ik geloofde in hem – in ons.
‘We doen het samen,’ zei hij altijd. ‘Jij en ik tegen de rest van de wereld.’
Dus zegde ik mijn baan op voordat ik überhaupt begonnen was. Mijn ouders begrepen er niets van. ‘Sanne, je gooit je toekomst weg voor een droom die misschien nooit uitkomt,’ zei mijn moeder, haar stem bezorgd maar ook een beetje verwijtend.
‘Mam, ik weet wat ik doe. Jeroen en ik zijn een team,’ antwoordde ik koppig.
We begonnen klein, met een piepklein winkeltje in Rotterdam-Noord. Ik deed de administratie, de boekhouding, de marketing – alles wat maar niet direct met fietsen te maken had. Jeroen repareerde fietsen, praatte met klanten, bouwde langzaam een reputatie op. We werkten dag en nacht. Soms sliepen we op matrassen achter in de winkel omdat we het geld voor een appartement niet hadden.
Maar het ging goed. Na twee jaar konden we verhuizen naar een groter pand. We namen personeel aan – eerst Bart, een oude vriend van Jeroen, later ook Fatima en Rick. Ik bleef op de achtergrond werken. Alles stond op Jeroens naam; hij was immers de eigenaar. ‘Het is makkelijker zo,’ zei hij altijd als ik vroeg of we het niet samen moesten doen. ‘Administratief gedoe anders.’
Ik vertrouwde hem volledig.
De jaren gingen voorbij. We kregen twee kinderen: Lotte en Daan. Ik werkte minder in de winkel, meer thuis – maar nog steeds deed ik alle administratie en regelde ik de financiën. Jeroen was steeds vaker weg: zakelijke afspraken, netwerkborrels, soms weekenden weg ‘voor de zaak’.
Op een avond zat ik aan de keukentafel, facturen te sorteren, toen Lotte naast me kwam zitten.
‘Mama, waarom ben je altijd zo moe?’ vroeg ze zacht.
Ik glimlachte flauwtjes en streek haar haren uit haar gezicht. ‘Omdat mama hard werkt, lieverd. Zodat we het goed hebben.’
Maar hadden we het wel goed? De laatste tijd merkte ik dat er geld ontbrak. Rekeningen bleven liggen. Toen ik Jeroen ermee confronteerde, wuifde hij het weg.
‘Maak je niet druk, Sanne. Het komt allemaal goed.’
Tot die dag dus. De dag dat hij zijn koffers pakte en zei dat hij niet meer wilde.
‘En de winkel dan?’ vroeg ik met overslaande stem.
Hij haalde zijn schouders op. ‘Die is van mij. Jij hebt toch nooit iets op papier gezet.’
Ik voelde me misselijk worden. Alles wat we samen hadden opgebouwd – of wat ík dacht dat we samen hadden opgebouwd – was ineens niet meer van mij.
Mijn ouders kwamen die avond langs. Mijn moeder sloeg haar armen om me heen terwijl ik huilde als een kind.
‘We hebben je altijd gewaarschuwd,’ zei ze zacht.
‘Mam…’
‘Nee lieverd, het is niet jouw schuld. Maar je moet nu wel voor jezelf opkomen.’
De weken daarna waren een waas van papierwerk, advocaten en slapeloze nachten. Jeroen bleek schulden te hebben gemaakt op naam van het bedrijf – schulden waar ik niets vanaf wist, maar waarvoor ik als mede-ondertekenaar van sommige contracten tóch aansprakelijk was.
Ik moest ons huis verkopen om de schulden af te lossen. Lotte en Daan begrepen er niets van; hun veilige wereldje stortte net zo hard in als het mijne.
Op een dag kwam Bart langs, onze oude medewerker.
‘Sanne… als ik iets kan doen?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Dank je Bart, maar dit moet ik zelf oplossen.’
Toch voelde ik me verraden door iedereen om me heen – door Jeroen natuurlijk, maar ook door mezelf. Hoe had ik zo naïef kunnen zijn? Waarom had ik nooit iets op papier gezet? Waarom had ik alles opgeofferd voor iemand die uiteindelijk alleen aan zichzelf dacht?
De familieverjaardagen werden ongemakkelijk. Mijn schoonzusje Marieke keek me nauwelijks aan.
‘Je had beter moeten weten,’ fluisterde ze tijdens een verjaardag terwijl ze haar glas wijn ronddraaide.
Ik beet op mijn lip om niet te huilen.
De kinderen vroegen steeds vaker naar hun vader.
‘Waarom woont papa niet meer bij ons?’ vroeg Daan op een avond terwijl hij zijn knuffel stevig vasthield.
Ik slikte mijn tranen weg en zei: ‘Papa en mama kunnen niet meer samen wonen, schatje. Maar we houden allebei heel veel van jou.’
De maanden werden jaren. Ik vond uiteindelijk werk als administratief medewerker bij een klein bedrijfje in Schiedam. Het was geen droombaan, maar het gaf me rust en structuur – en belangrijker nog: financiële onafhankelijkheid.
Langzaam bouwde ik een nieuw leven op voor mezelf en de kinderen. We verhuisden naar een kleiner huisje met uitzicht op het park. Op zondag bakten we pannenkoeken en keken we films onder een dekentje op de bank.
Toch bleef er iets knagen. De pijn van het verlies, het verraad – maar ook de schaamte dat ik mezelf zo had weggecijferd voor iemand anders.
Op een avond zat ik alleen aan tafel met een kop thee toen Lotte naast me kwam zitten.
‘Mama?’
‘Ja lieverd?’
‘Ben je nu gelukkig?’
Ik keek haar aan en voelde tranen prikken achter mijn ogen – maar deze keer waren het tranen van hoop.
‘Ik denk dat ik weer leer gelukkig te zijn,’ zei ik zacht.
En nu vraag ik mezelf soms af: Is liefde genoeg reden om jezelf te verliezen? Of moet je altijd eerst voor jezelf zorgen – zelfs als dat betekent dat je iemand anders moet teleurstellen?
Wat zouden jullie doen? Zou je alles opgeven voor iemand van wie je houdt – of kies je voor jezelf?