Toen mijn zoon belde: De waarheid over mijn ex-schoonmoeder die ik nooit wilde horen
‘Mam, je moet echt komen. Het is belangrijk.’
De stem van mijn zoon, Daan, trilde aan de andere kant van de lijn. Ik stond in de keuken, mijn handen nog nat van het afwassen, en voelde meteen dat er iets niet klopte. Mijn hart sloeg een slag over. ‘Wat is er dan, Daan? Is het iets met jou? Met Lisa?’
‘Nee, het is oma…’
Oma. Mijn ex-schoonmoeder, Truus. De vrouw die ik al jaren probeerde te vermijden, die me altijd het gevoel gaf dat ik nooit goed genoeg was voor haar zoon, voor haar kleinkind. Ik voelde de oude woede opborrelen, maar ook een steek van schuld. ‘Wat is er met haar?’ vroeg ik, mijn stem harder dan ik bedoelde.
‘Ze is ziek, mam. Ze heeft niet lang meer. Ze vraagt naar jou.’
Ik liet me op een stoel zakken. Mijn hoofd tolde. Truus had me nooit aardig gevonden. Na de scheiding met Mark was het contact volledig verbroken. Ze had me zelfs op straat genegeerd toen we elkaar toevallig tegenkwamen bij Albert Heijn in Amersfoort. En nu wilde ze me spreken?
‘Waarom nu?’ fluisterde ik meer tegen mezelf dan tegen Daan.
‘Mam, alsjeblieft. Voor mij. Voor jezelf misschien ook.’
Ik hoorde de wanhoop in zijn stem en wist dat ik geen keuze had. ‘Oké,’ zei ik uiteindelijk. ‘Ik kom.’
De rit naar het verzorgingstehuis in Soest voelde als een eeuwigheid. De regen tikte onophoudelijk tegen de ruiten van mijn oude Peugeot. Mijn gedachten draaiden rondjes: herinneringen aan verjaardagen waar Truus me nauwelijks aankeek, aan de keren dat ze Mark subtiel aanmoedigde om mij te bekritiseren, aan de pijnlijke stilte na onze scheiding.
Toen ik aankwam, zat Daan in de hal te wachten. Zijn gezicht stond gespannen.
‘Ze is wakker,’ zei hij zacht. ‘Maar zwak.’
Ik knikte en volgde hem door de gang. De geur van desinfectiemiddel en oude bloemen hing zwaar in de lucht. Mijn hart bonsde in mijn keel toen we haar kamer binnenstapten.
Truus lag bleek en broos in bed, haar ooit zo scherpe ogen dof maar nog steeds onderzoekend. Ze keek op en haar blik bleef even hangen op mij.
‘Je bent gekomen,’ zei ze schor.
Ik wist niet wat ik moest zeggen. ‘Daan zei dat u… dat je me wilde spreken.’
Ze knikte langzaam en gebaarde dat Daan ons even alleen moest laten. Hij keek me nog één keer aan – een blik vol hoop en angst – en sloot toen zachtjes de deur.
‘Waarom nu?’ vroeg ik, mijn stem trillend van ingehouden woede en verdriet.
Truus zuchtte diep. ‘Omdat ik niet wil sterven met spijt.’
Ik voelde tranen prikken achter mijn ogen, maar hield me groot. ‘Spijt waarvan? Dat je me altijd hebt afgewezen? Dat je Mark hebt aangemoedigd om mij te verlaten?’
Ze sloot haar ogen even en leek ouder dan ooit. ‘Ik was bang,’ fluisterde ze. ‘Bang om mijn zoon kwijt te raken. Bang dat jij hem zou veranderen, dat hij niet meer mijn jongen zou zijn.’
‘En daarom heb je mij kapotgemaakt?’ Mijn stem brak.
Ze schudde haar hoofd, traag en moeizaam. ‘Ik heb mezelf kapotgemaakt. En jou ook, ja…’
Er viel een lange stilte waarin alleen het zachte gezoem van de zuurstofmachine te horen was.
‘Weet je nog die keer op jouw verjaardag, toen ik je cadeau vergat?’ vroeg ze plotseling.
Ik knikte bitter. ‘Dat vergeet ik nooit.’
‘Ik had er één gekocht,’ zei ze zacht. ‘Maar ik durfde het niet te geven. Ik dacht dat je het niet zou willen aannemen.’
Mijn keel kneep dicht. Al die jaren had ik gedacht dat ze me gewoon haatte, maar nu hoorde ik angst en onzekerheid in haar stem die ik nooit eerder had opgemerkt.
‘Waarom vertel je me dit nu pas?’ vroeg ik snikkend.
‘Omdat ik niet wil dat Daan dezelfde fouten maakt als wij,’ fluisterde ze. ‘Hij verdient beter dan dit.’
Ik dacht aan Daan, aan hoe hij altijd probeerde te bemiddelen tussen ons, aan hoe hij zijn eigen gevoelens wegcijferde om de vrede te bewaren.
‘Wat wil je van mij?’ vroeg ik uiteindelijk.
Truus keek me recht aan, haar ogen glanzend van tranen. ‘Vergeving. Of op z’n minst begrip.’
Ik wist niet of ik daartoe in staat was. De pijn zat diep, maar haar kwetsbaarheid raakte me meer dan ik wilde toegeven.
‘Ik weet het niet,’ zei ik eerlijk. ‘Maar ik zal het proberen.’
Ze glimlachte zwakjes en pakte mijn hand vast – voor het eerst sinds jaren voelde haar aanraking niet koud of afstandelijk, maar menselijk en breekbaar.
De dagen daarna bezocht ik haar vaker. Soms spraken we weinig, soms veel te veel. We haalden herinneringen op aan Mark – hoe hij altijd te laat kwam op familiefeestjes, hoe hij Daan leerde fietsen in het park bij de Eem – en soms vielen we terug in oude patronen van verwijten en misverstanden.
Op een avond zat ik alleen bij haar bed toen ze plotseling zei: ‘Ik ben bang om dood te gaan.’
Ik pakte haar hand steviger vast en voelde voor het eerst geen woede meer, alleen medelijden.
‘Iedereen is bang,’ zei ik zacht.
Ze knikte en sloot haar ogen. ‘Dank je dat je gekomen bent.’
Toen ze een week later overleed, stond ik samen met Daan bij haar graf op de begraafplaats in Soest. De lucht was grijs en zwaar van regenwolken, maar ergens voelde ik een vreemde rust.
Na afloop liepen Daan en ik zwijgend naar de auto.
‘Dank je, mam,’ zei hij plotseling. ‘Dat je toch gekomen bent.’
Ik keek hem aan en zag zijn volwassen gezicht – zoveel ouder dan toen hij als kind tussen ons in stond.
‘Misschien is dit wel het begin van iets nieuws,’ zei ik zacht.
Thuisgekomen bleef ik lang voor het raam staan, kijkend naar de vallende regen die langzaam de ramen schoonspoelde.
Hebben we ooit echt de moed om elkaar te vergeven? Of blijven we gevangen in wat ooit was? Misschien is dit wel mijn kans om opnieuw te beginnen – maar durf ik die echt te grijpen?