Toen Sanne Mij Op De Bank Liet Slapen – Maar Het Is Toch Mijn Huis?

‘Ga je nou wéér tot laat gamen, Daan? Ik wil slapen, en je zit hier met dat scherm te knipperen!’ Sanne’s stem sneed door de stilte van de woonkamer. Ik keek op van mijn laptop, haar ogen fonkelden van irritatie. Het was pas half elf. Mijn huis, mijn regels – dat dacht ik altijd. Maar sinds Sanne drie maanden geleden haar koffers bij mij had neergezet, voelde het alsof ik op bezoek was in mijn eigen woning.

‘Sanne, het is nog niet eens laat. Ik probeer gewoon even te ontspannen na werk,’ probeerde ik rustig. Maar ze zuchtte diep, gooide demonstratief haar plaid over zich heen en draaide zich van me af op de bank.

‘Misschien moet je dan maar op de bank slapen vannacht, als je zo nodig tot laat door wilt gaan,’ mompelde ze.

Ik lachte ongemakkelijk. ‘Kom op, Sanne. Dit is mijn huis. Ik slaap in mijn eigen bed.’

Ze draaide zich om, haar blik ijzig. ‘Dan slaap ik wel op de bank. Blijkbaar is jouw ontspanning belangrijker dan mijn nachtrust.’

Die nacht lag ik wakker in bed, alleen. De stilte was oorverdovend. Hoe was het zover gekomen? Drie maanden geleden was ik nog dolblij toen Sanne bij me introk. We hadden elkaar ontmoet op een feestje van mijn collega Joris, en vanaf het eerste moment was er een klik geweest. Ze was grappig, slim, en haar rode haar stak altijd speels af tegen haar lichte huid. We lachten veel samen – tenminste, dat dacht ik.

Maar nu voelde alles anders. Kleine irritaties werden grote ruzies. Mijn gitaar mocht niet meer in de woonkamer staan (‘Het is rommelig!’), haar planten namen de vensterbank over, en zelfs mijn favoriete koffiemok was ineens verdwenen (‘Die paste niet bij het servies’). Mijn moeder merkte het laatst nog op toen ze langskwam.

‘Daan, waar is die mok die je van oma kreeg?’ vroeg ze terwijl ze haar jas ophing.

‘Sanne vond hem lelijk,’ zei ik zachtjes.

Mijn moeder keek me aan met die blik die alles zei: “Laat je niet over je heen lopen.” Maar wat wist zij nou van samenwonen? Zij en papa waren al dertig jaar samen en leken altijd alles vanzelfsprekend te vinden.

Op een regenachtige zondagmiddag barstte de bom echt. Ik kwam thuis van boodschappen doen – natgeregend, chagrijnig – en trof Sanne aan met haar vriendin Fleur aan de keukentafel. Mijn gitaar stond buiten op het balkon, in de regen.

‘Wat doet mijn gitaar daar?!’ riep ik uit.

Sanne keek niet eens op van haar thee. ‘Hij stond in de weg. Fleur struikelde er bijna over.’

‘Maar… hij kan niet tegen regen! Je weet hoe belangrijk die gitaar voor me is!’

Fleur keek ongemakkelijk weg. ‘Ik ga maar even…’ mompelde ze en glipte langs me heen naar buiten.

Sanne haalde haar schouders op. ‘Je overdrijft altijd zo, Daan. Het is maar een gitaar.’

Woede borrelde in me op. ‘Het is MIJN huis! Mijn spullen! Kun je daar alsjeblieft rekening mee houden?’

Ze stond op, haar gezicht rood van woede. ‘Weet je wat? Als je zo graag alles alleen wilt bepalen, dan slaap je vannacht maar op de bank!’

Ik kon niet geloven wat ik hoorde. ‘Sanne…’

Maar ze liep al naar de slaapkamer en sloeg de deur dicht.

Die nacht lag ik op de bank, starend naar het plafond. De geur van haar parfum hing nog in de kamer. Mijn rug deed pijn van het harde kussen, maar erger was het gevoel dat ik mezelf kwijt was geraakt in mijn eigen huis.

De dagen daarna werd het alleen maar kouder tussen ons. We spraken nauwelijks nog met elkaar. Op een avond kwam ik thuis en vond ik Sanne huilend op bed.

‘Wat is er?’ vroeg ik voorzichtig.

Ze snikte: ‘Ik voel me hier niet thuis, Daan. Alles voelt… vreemd.’

Ik slikte. ‘Ik ook niet meer.’

We praatten die avond lang – over verwachtingen, grenzen, en hoe we elkaar kwijt waren geraakt in het samenwonen. Ze vertelde dat ze zich altijd moest aanpassen aan anderen; dat ze bang was dat ik haar niet echt wilde.

‘Maar Sanne,’ zei ik zacht, ‘ik wil jou wel – maar niet ten koste van mezelf.’

Ze knikte langzaam. ‘Misschien moeten we even afstand nemen.’

De volgende dag pakte ze haar spullen in stilte in. Haar planten verdwenen uit de vensterbank, haar kleren uit de kast. Toen ze vertrok, voelde het huis leeg – maar ook weer een beetje van mij.

De weken daarna probeerde ik mezelf terug te vinden. Ik zette mijn gitaar weer in de woonkamer, kocht een nieuwe mok met een foute tekst erop (“Beste Daan ooit!”), en nodigde vrienden uit voor een spelletjesavond. Toch bleef er een leegte hangen.

Op een avond belde mijn moeder.

‘Hoe gaat het nu met je?’ vroeg ze voorzichtig.

Ik zuchtte diep. ‘Het gaat… beter. Maar soms vraag ik me af: had ik meer moeten vechten? Of juist eerder moeten loslaten?’

Ze zweeg even aan de andere kant van de lijn.

‘Soms is liefde ook jezelf trouw blijven, Daan.’

Nu zit ik hier, met een kop thee in mijn hand en kijkend naar de regen die tegen het raam tikt. Ik vraag me af: wanneer geef je genoeg? Wanneer is het tijd om voor jezelf te kiezen? Misschien herkennen anderen zich hierin – hoe ver ga jij voor liefde, voordat je jezelf kwijtraakt?